Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2903

Datum uitspraak2006-07-26
Datum gepubliceerd2006-11-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/28064, 06/29152
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opvang / rechtmatig verblijf / analoge toepassing artikel 64 Vw 2000. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen in die zin dat het besluit van 30 november 2005 ten aanzien van verzoekster sub 1 wordt geschorst, voor zover daarbij het verzoek om analoge toepassing van artikel 64 Vw 2000 is afgewezen; verweerder wordt opgedragen tot vier weken na de beslissing op het bezwaarschrift verzoeksters te behandelen als verkeren zij in de situatie analoog aan artikel 64 Vw 2000 en hiervan uiterlijk op de tweede werkdag na het verzenden van het proces-verbaal van deze uitspraak op de in B1/2.2.5 Vc 2000 voorgeschreven wijze aan het COA mededeling te doen, een en ander teneinde te bevorderen dat verzoeksters op de kortst mogelijke termijn opvang ingevolge het RVA 1997 verkrijgen.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 06 / 28064 en AWB 06 / 29152 mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juli 2006 in het openbaar uitgesproken door mr. H.C. Greeuw, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax, griffier. in de zaak van: [verzoekster sub 1], geboren op [geboortedatum] 1980, van Armeense nationaliteit, verzoekster sub 1, en haar dochter [verzoekster sub 2], geboren op [geboortedatum] 2004, van onbekende nationaliteit, verzoekster sub 2, hierna te noemen verzoeksters, gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem, tegen: de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. J.J. Hofland, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat: het besluit van 30 november 2005 ten aanzien van verzoekster sub 1 wordt geschorst voor zover daarbij het verzoek om analoge toepassing van artikel 64 Vw is afgewezen; verweerder wordt opgedragen tot vier weken na de beslissing op het bezwaarschrift verzoeksters te behandelen als verkeren zij in de situatie analoog aan artikel 64 Vw en hiervan uiterlijk op de tweede werkdag na het verzenden van het proces-verbaal van deze uitspraak op de in B1/2.2.5 Vc voorgeschreven wijze aan het COA mededeling te doen, een en ander teneinde te bevorderen dat verzoeksters op de kortst mogelijke termijn opvang ingevolge het RVA 1997 verkrijgen; veroordeelt verweerder in de kosten ad € 644,-- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen; draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad € 141,- aan verzoeksters te vergoeden. Overwegingen Feiten Op 9 februari 2002 heeft verzoekster sub 1 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 18 juni 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Dit besluit is bij uitspraak van 10 maart 2005 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, kenmerk 200410373/1, in rechte komen vast te staan. Verzoekster sub 1 heeft op 14 februari 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “medische behandeling”. Verzoekster sub 1 heeft eveneens op 14 februari 2005 ten behoeve van verzoekster sub 2, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “gezinshereniging bij ouder”. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 30 november 2005 afgewezen. Tevens heeft verweerder bij genoemd besluit ten aanzien van verzoekster sub 1 bepaald dat zij niet in aanmerking komt voor analoge toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tegen voornoemde besluiten is op 6 december 2005 bezwaar gemaakt. Tevens is een voorlopige voorziening gevraagd, die ertoe strekt verweerder te verbieden verzoeksters uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van 24 mei 2006 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, kenmerk AWB 05 / 54866, is het verzoek toegewezen. Tot 19 juni 2006 verbleven verzoeksters in AZC te [plaats]. Met ingang van voornoemde datum is deze opvang beëindigd. Op 9 juni 2006 zijn onderhavige verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend. Verzocht is onder meer om schorsing van het besluit van 30 november 2005 ten aanzien van verzoekster sub 1, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om analoge toepassing van artikel 64 Vw, alsmede om verweerder op te dragen verzoeksters te behandelen als verkeerden zij in de situatie analoog aan artikel 64 Vw en daarvan aan het COA mededeling te doen. Toepasselijke regelgeving Ingevolge artikel 8:81 Awb kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen het niet tijdig nemen van een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, Vw, voor zover hier van belang, heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift, terwijl op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift is beslist. In artikel 64 Vw, voor zover hier van belang, is bepaald dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen. Ingevolge artikel 72, derde lid, Vw wordt voor de toepassing van Afdeling 2 van Hoofdstuk 7 van de Vw met een beschikking gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig. Ingevolge artikel 3, tweede lid, Rva 1997 draagt het COA zorg voor de centrale opvang van andere categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet COA, na een verzoek daartoe van de Minister. Door de Minister is voor een tweetal categorieën vreemdelingen een verzoek als bedoeld in artikel 3, tweede lid, Rva 1997 gedaan. Het betreft de categorie vreemdelingen van wie de uitzetting achterwege blijft wegens een medisch beletsel ex artikel 64 Vw en de categorie vreemdelingen die in procedure zijn over hun verblijfsrecht en zich feitelijk in dezelfde medische situatie bevinden als de vreemdeling, die wegens een medisch beletsel ex artikel 64 niet kan worden uitgezet, alsmede zijn gezinsleden (de zgn. analoge toepassing van artikel 64 Vw). In B1/2.2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is de procedure geregeld die geldt bij aanspraak op Rva-verstrekkingen bij de situatie analoog aan artikel 64 Vw. Ingevolge voornoemd beleid is sprake van de situatie analoog aan artikel 64 Vw, als is vastgesteld dat de vreemdeling niet in staat is te reizen. Daartoe wordt advies ingewonnen bij Bureau Medische Advisering (BMA). Overwegingen voorzieningenrechter De vaststelling door verweerder dat verzoekster sub 1 niet in aanmerking komt voor analoge toepassing van artikel 64 Vw is een met een besluit gelijk te stellen handeling in de zin van artikel 72, derde lid, Vw. Het belang van verzoeksters bij de gevraagde voorziening is erin gelegen dat zij met de vaststelling door verweerder, dat verzoekster sub 1 zich in een situatie analoog aan artikel 64 Vw bevindt, opvang kunnen verkrijgen van het COA. De voorzieningenrechter stelt vast, en tussen partijen is ook niet in geschil dat, nu het verzoek om en voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het besluit van 30 november 2005 is toegewezen, verzoeksters rechtmatig verblijf hebben in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, Vw. Er is aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening indien geoordeeld zou worden dat het standpunt van verweerder, dat verzoekster sub 1 niet behoort tot de categorie vreemdelingen op wie artikel 64 Vw analoog van toepassing is, aangezien zij in staat is om te reizen, in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Bij de beoordeling hiervan is het volgende van belang. Het standpunt van verweerder, dat verzoekster sub 1 niet in aanmerking komt voor analoge toepassing van artikel 64 Vw, is gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 17 november 2005. De vraag of verzoekster sub 1 in staat is te reizen heeft BMA bevestigend beantwoord. Op de vraag met welke voertuigen kan worden gereisd en welke medische voorzieningen voor, tijdens of direct na de reis dienen te worden gerealiseerd, heeft BMA het volgende geantwoord: Gezien de huidige medische inzichten acht ik betrokkene in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig. Betrokkene moet gedurende de reis de beschikking hebben over de voor haar voorgeschreven medicatie. Uit de medische informatie komt naar voren, dat zij slechts in beperkte mate zelfstandig functioneert, zodat het wenselijk is erop toe te zien, dat zij bij de reis voldoende begeleiding krijgt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening bij eerdergenoemde uitspraak van 24 mei 2006 toegewezen, omdat verweerder bij brief van 8 mei 2006 heeft medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek, omdat verweerder aanleiding heeft gezien opnieuw advies te vragen aan het BMA. Bij schrijven van 27 juni 2006 heeft verweerder verzoeksters het volgende meegedeeld: Ik acht het advies van de medisch adviseur van het Bureau Medische Advisering betreffende de aangedragen medische feiten en omstandigheden van essentieel belang. Derhalve heb ik bij nota van heden verzocht om dit advies. Het BMA is voor zijn advisering afhankelijk van informatie en onderzoek door derden (onder andere de behandelaars). U begrijpt dat dit van invloed is op de beslistermijn. Zodra ik de nadere informatie heb ontvangen, zal ik u zo spoedig mogelijk nader berichten omtrent de verdere afhandeling van het bezwaarschrift. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat hem bij navraag is gebleken dat de (nieuwe) adviesaanvraag mede verband houdt met de omstandigheid dat in het land van herkomst van verzoeksters geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) kan worden aangevraagd en zij dat in Georgië zal moeten doen, waardoor de behandelmogelijkheden aldaar moeten worden onderzocht. Met die omstandigheid is in het eerste advies van BMA geen rekening gehouden. Hoewel deze reden voor de hernieuwde adviesaanvraag geenszins blijkt uit de inhoud van de brief van verweerder van 27 juni 2006, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de juistheid van de mededeling van verweerders gemachtigde te twijfelen. Dat laat evenwel onverlet dat uit de bewoordingen van die brief duidelijk blijkt, dat (ook) de nieuwe medische feiten en omstandigheden grond vormden voor de nieuwe adviesaanvraag, waarbij tevens is aangegeven dat informatie van de behandelaars van belang is. Uit het vorenstaande volgt dat het eerste advies van BMA van 17 november 2005 ook ten aanzien van de vraag of verzoekster sub 1 in staat is om te reizen, niet (zonder meer) gehandhaafd wordt. Mede in het licht van de zich in het dossier bevindende medische informatie acht de voorzieningenrechter derhalve niet uitgesloten dat het standpunt van verweerder op dit punt in bezwaar geen stand zal houden. Vervolgens is de vraag of, gelet op de betrokken belangen, er aanleiding is de gevraagde voorziening te treffen. Bij brief van 10 juli 2006 is namens verzoeksters nog overgelegd een medische verklaring van 22 juni 2006 van S. van der Sluijs, psychiater, en C.C. Holthuis, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, beide verbonden aan Spatie, centrum voor geestelijke gezondheid te Apeldoorn, alwaar verzoekster sub 1 tot 19 juni 2006 onder behandeling stond. Hierin is onder meer het volgende opgenomen: Cliënte is zoals u weet uit eerdere correspondentie sinds 06-01-2005 bij onze instelling in behandeling wegens ernstige psychische klachten. Daar cliënte naast de posttraumatische stress stoornis lijdt aan een zeer ernstige depressie met suicidaliteit, welke ondanks medicatie, niet opklaart, is zij gebaat met een intensieve behandeling en begeleiding aan huis ten behoeve van haarzelf en haar dochtertje. Door cliënte’s psychische stoornis is zij lichamelijk en geestelijk dermate uitgeput dat zij nauwelijks in staat is te functioneren. (…) Nu cliënte in [woonplaats] verblijft zonder de noodzakelijke begeleiding en behandeling is er een zeer zorgelijke situatie ontstaan. Deze situatie is levensbedreigend voor zowel moeder en kind. Hierom verzoeken wij u of er een mogelijkheid bestaat dat cliënt met haar dochtertje kan terugkeren naar de COA in [plaats] zodat zij gebruik kan maken van de noodzakelijke behandeling en begeleiding. Niet in geschil is dat verzoeksters bij gebreke van een ziektekostenverzekering niet meer gebruik kunnen maken van de medisch noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding. Gelet op alle medische informatie in het dossier, waaronder de hiervoor genoemde brief van de behandelaars van verzoeksters, dient het belang van verzoeksters bij het treffen van de gevraagde voorziening zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van de verzoeken. De verzoeken komen dan ook voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeksters hebben gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeksters een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moet dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier. Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden. Waarvan proces-verbaal. griffier rechter afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.