
Jurisprudentie
AZ2910
Datum uitspraak2006-11-22
Datum gepubliceerd2006-11-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1475 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1475 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting met toepassing CBBS. Signaleringen met een G.
Uitspraak
04/1475 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 4 februari 2004, 03/807 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Taskam, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2006. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.H. Martens.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam als Z-verpleegkundige via een uitzendbureau toen zij op
25 juli 1990 uitviel met ernstige darmklachten. Sedertdien heeft appellante onverminderd buikklachten gehouden. Bij het einde van de wachttijd van 52 weken is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Op 28 november 2002 is appellante in het kader van een herbeoordeling onderzocht door verzekeringsarts N.J. van Tilburg, die blijkens zijn rapport van 17 februari 2003, mede op basis van informatie van de behandelend gynaecoloog, de diagnose “status na uterus-extirpatie en operatieve correctie hernia cicatricialis mede in verband met dysmenorroeklachten” stelde en voor appellante beperkingen aannam die hij vastlegde in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Na arbeidskundige beoordeling en functieselectie is het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berekend op 41,9%. In overeeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 25 maart 2003 de WAO-uitkering van appellante herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Tegen dit besluit is namens appellante bezwaar gemaakt.
In bezwaar is appellante onderzocht door bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer. Deze bevestigde in een rapport van 30 juni 2003 de voor appellante aangenomen beperkingen, waarna het Uwv bij besluit van 30 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaarde.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat zij wegens haar lichamelijke en psychische klachten niet kan werken. Vanwege diarreeklachten moet zij zowel onderweg als op het werk snel een toilet kunnen bereiken. Zij kan dan ook niet met het openbaar vervoer reizen en een rijbewijs heeft zij niet. Voorts heeft appellante verzocht om toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen uitkering, vergoeding van proceskosten en restitutie van het griffierecht.
De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Appellante heeft in bezwaar geen nadere medische informatie overgelegd die twijfel zou kunnen wekken aan het medisch oordeel. De beschikbare medische gegevens geven voorts geen aanleiding om te oordelen dat de (bezwaar)verzekeringsarts de beperkingen van appellante heeft onderschat.
Ten aanzien van de arbeidskundige component van de schatting overweegt de Raad dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is bepaald met behulp van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Ten aanzien van dit systeem heeft de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 (LJN: AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722) overwogen dat hem niet is gebleken van redenen om het CBBS niet in beginsel aanvaardbaar te achten maar dat er, omdat dit systeem een aantal onvolkomenheden bevat, hoge eisen dienen te worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van de in een concreet geval aan het betreffende besluit ten grondslag gelegde uitgangspunten. In reeds lopende zaken zal het bestreden besluit vernietigd dienen te worden indien niet uiterlijk bij de beslissing op het bezwaar aan die eisen wordt voldaan. In het geval dat in de loop van de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep een besluit op bezwaar, dat vóór 1 juli 2005 is genomen, alsnog wordt voorzien van de ontbrekende toelichting, onderbouwing of motivering, kan er aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De berekening van de restverdiencapaciteit van appellante berust op de loonwaarde van de functies productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), telefonist, receptionist (Sbc-code 315120) en elektronica monteur (Sbc-code 267040). Daarnaast is een aantal reservefuncties geselecteerd. De Raad stelt vast dat in bezwaar en beroep geen toelichting op de discrepanties tussen de FML en de functiebelastingen is gegeven. In hoger beroep heeft het Uwv, naar aanleiding van de vraag van de Raad of zijn uitspraken van
9 november 2004 aanleiding geven tot een nadere toelichting op de functies, een rapport van 31 oktober 2005 van bezwaararbeidsdeskundige L.H.L. Stiekema alsmede een nieuwe uitdraai van de arbeidsmogelijkhedenlijst en de functiebelastingen van alle geselecteerde functies ingezonden, en aldus de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit nader toegelicht. Deze gang van zaken heeft tot gevolg dat in overeenstemming met voormelde jurisprudentie het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak dienen te worden vernietigd.
Ten aanzien van de beantwoording van de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven, overweegt de Raad als volgt.
Uit het rapport van Stiekema en de uitdraai van de functiebelastingen blijkt dat bij een aantal functies sprake is van signaleringen met een asterisk (niet matchend item) op aspect 7.1.0., problemen oplossen, een aantal items waarbij een M (een nader te motiveren overschrijding) is gescoord en een aantal items waarbij een G (niet nader te motiveren overschrijding) staat vermeld. De Raad stelt vast dat voorzover sprake is van een signalering met een M Stiekema adequaat heeft toegelicht waarom de overschrijdingen op die punten voor appellante geen probleem opleveren.
Ten aanzien van het niet matchende item 7.1.0 heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting aangegeven dat appellante op dat punt niet beperkt is. De Raad onderschrijft dit standpunt.
Wat betreft de signaleringen met een G overweegt de Raad dat hij in zijn uitspraak van
12 oktober 2006, LJN: AY9971, heeft geoordeeld dat alle door het CBBS-systeem op de functiebelastingen aangebrachte signaleringen van een afzonderlijke toelichting dienen te worden voorzien, waarbij tevens geldt dat in voorkomende gevallen, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk zal zijn.
De Raad stelt vast dat bij de functies van productiemedewerker onder Sbc-code 111180 een nadere toelichting op de restricties bij de items 5.7.0 en 5.11.1 ontbreekt. De Raad ziet hierin echter geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand te laten, nu ook indien die functie buiten beschouwing wordt gelaten voldoende, van een adequate toelichting voorziene geschikte functies overblijven om de schatting op te baseren. Daarbij merkt de Raad op dat blijkens het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Dreijer deze nader overleg heeft gehad met de bezwaararbeidsdeskundige over de geschiktheid van de functies in verband met de toiletvoorzieningen en dat gezien de aard van de functies in dit opzicht geen problemen te verwachten zijn. Uitgaande van de functies onder de Sbc-codes 315120, 267040 en de reservefuncties telefonist, centralist onder Sbc-code 315170 komt het verlies aan verdiencapaciteit van appellante uit op iets minder dan 42% en is nog steeds de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45% op appellante van toepassing.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal
€ 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 133,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J.J. Janssen.
MR