
Jurisprudentie
AZ2920
Datum uitspraak2006-11-17
Datum gepubliceerd2006-11-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/803 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/803 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Goede procesorde vereist dat partijen voorafgaande aan de zitting op de hoogte worden gesteld van ontvankelijkheidsvraag.
Uitspraak
06/803 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2006, 05/143 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2006. Appellant is daar – zoals was aangekondigd – niet verschenen. Het Uwv was, na opgeroepen te zijn bij gemachtigde, vertegenwoordigd door mr. H.A.G. Rasterhof.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 9 september 2003 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 11 september 2003 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, op de grond dat appellant per laatstgenoemde datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Na bezwaar is dit besluit heroverwogen en gehandhaafd bij besluit van 1 december 2004.
De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant de bezwaartermijn van zes weken, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft overschreden en dat niet is gebleken van redenen op grond waarvan deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar zou moeten worden geacht. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bezwaarschrift van appellant gedateerd op 29 september 2003 eerst op 6 mei 2004, derhalve buiten de daarvoor geldende termijn, door het Uwv is ontvangen. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 26 augustus 2004,
LJN: AR1429, is de rechtbank van oordeel dat appellant met het enkel overleggen van het activiteitenoverzicht van het (eigen) faxapparaat niet aannemelijk heeft gemaakt dat het op 29 september 2003 per fax ingediende bezwaarschrift door het Uwv op die datum is ontvangen, te meer (lees: te minder) nu een ontvangstbevestiging van de desbetreffende fax van de zijde van het Uwv ontbreekt en het Uwv in een schrijven van 19 mei 2004 aan appellant heeft meegedeeld meergenoemde fax niet te hebben ontvangen.
Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank derhalve ten onrechte het bezwaar ontvankelijk geacht, om welke reden het besluit van 1 december 2004 is vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 9 september 2003 met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb niet-ontvankelijk is verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet, althans niet zorgvuldig heeft onderzocht of het op
29 september 2003 per fax ingediende bezwaarschrift tijdig is ontvangen door het Uwv. Nu appellant met het verzendjournaal en het activiteitenoverzicht van de fax een begin van bewijs van verzending heeft geleverd, had de rechtbank het Uwv moeten verzoeken om een inkomend activiteitenoverzicht van het faxapparaat waarnaar het bezwaarschrift van 29 september 2003 op die datum is verzonden ter verifiëring van de ontvangst bij het Uwv.
De Raad overweegt als volgt.
Partijen zijn door de rechtbank eerst ter zitting geconfronteerd met de vraag of de bezwaartermijn onverschoonbaar is overschreden. Uit de gedingstukken is niet gebleken dat de rechtbank partijen vooraf ervan op de hoogte heeft gesteld dat die vraag ter zitting aan de orde zal worden gesteld. Deze gang van zaken acht de Raad uit een oogpunt van een zorgvuldige procesvoering niet aanbevelingswaardig en dermate in strijd met de regels van behoorlijke procesorde dat hij daarin reden ziet om de aangevallen uitspraak te vernietigen.
In het onderhavige geval heeft deze onverwachte confrontatie gezien het verhandelde ter zitting, zoals dit uit het getypte proces-verbaal alsmede de handgeschreven aantekeningen volgt, er namelijk toe geleid dat van de zijde van het Uwv niet de vereiste duidelijkheid is gegeven ten aanzien van de reden waarom het bezwaar destijds door het Uwv, nadat eerst bij brief van 19 mei 2004 aan appellant was meegedeeld dat het faxbericht van 29 september 2003 niet was ontvangen en een verzendjournaal met de melding ‘ok’ niet voldoende is om een tijdige ontvangst van het bezwaarschrift aan te nemen, ontvankelijk is geacht. De Raad is van oordeel dat, gelet op de gang van zaken in bezwaar en de niet stellige verklaring van de gemachtigde ter zitting van de rechtbank, in de procedure bij de rechtbank niet genoegzaam is komen vast te staan dat de bewuste fax van 29 september 2003 door het Uwv inderdaad niet is ontvangen.
De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting van de Raad desgevraagd verklaard dat het namens appellant per fax op
29 september 2003 verzonden bezwaarschrift gericht was aan het fax-nummer van de uitkeringsafdeling van het Uwv en bij deze afdeling geen fax-journalen werden en worden bewaard. Voorts heeft de gemachtigde verklaard dat zorgvuldig onderzoek destijds heeft uitgewezen dat de bewuste fax op 29 september 2003 niet door het Uwv is ontvangen. De gemachtigde heeft aangegeven dat in strijd met vaste jurisprudentie van de Raad, alsmede het door het Uwv gevoerde beleid, de destijds behandelend medewerker bezwaar het fax-verzendjournaal, in samenhang met het activiteitenoverzicht van de verzendfax, voldoende heeft geacht voor de ontvankelijkheid in bezwaar.
De Raad is van oordeel dat gelet op hetgeen de gemachtigde ter zitting bij de Raad heeft verklaard genoegzaam is komen vast te staan dat het door appellant op 29 september 2003 per fax ingediende bezwaarschrift door het Uwv niet voor afloop van de bezwaartermijn is ontvangen en het bezwaar zodoende in het licht van ’s Raads vaste jurisprudentie ten aanzien van per fax ingediende rechtsmiddelen ten onrechte ontvankelijk is geacht, om welke reden het besluit van 1 december 2004 voor vernietiging in aanmerking komt. Onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de Raad zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 9 september 2003 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Het bedrag in beroep dient te worden betaald aan de griffier van de Raad, daar (niet in hoger beroep, maar wel) in beroep een bewijs van een krachtens de Wet op de rechtsbijstand verleende toevoeging is overgelegd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep tegen het besluit van 1 december 2004 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het bezwaar tegen het besluit van 9 september 2003 alsnog niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarvan € 644,- aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het griffierecht van in totaal (€ 37,- + € 103,- )
€ 140,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 november 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.

