Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2950

Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-11-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/159 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WW-uitkering. Aanvangsdatum arbeidsovereenkomst verschilt van de datum ondertekening van arbeidsovereenkomst. Gezien de duur van de arbeidsovereenkomst is betrokkene niet werkloos is geworden.


Uitspraak

06/159 WW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2005, 05/1593 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 15 november 2006. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2006, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 2. Appellant was werkzaam als bouwmedewerker bij [naam werkgever] (hierna: [naam werkgever]). Appellant heeft een aanvraag om een WW-uitkering ingediend op 3 oktober 2003. 3. Bij besluit van 3 december 2003 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat het recht op WW-uitkering nog niet kan worden vastgesteld omdat niet is gebleken of appellant juridische stappen heeft ondernomen jegens [naam werkgever] aangezien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd nog niet is verstreken en [naam werkgever] geen toestemming heeft gevraagd bij het CWI om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. 4. Bij het bestreden besluit van 15 november 2004 heeft het Uwv, beslissende op het bezwaar van appellant, de beslissing van 3 december 2003 onder wijziging van de motivering gehandhaafd. Appellant wordt per 6 oktober 2003 niet werkloos geacht aangezien geen sprake is van arbeidsurenverlies en [naam werkgever] verplicht is het loon te betalen. 5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat gelet op het bepaalde in de arbeidsovereen-komst appellant en [naam werkgever] een dienstverband zijn overeengekomen met als ingangsdatum 1 april 2003 voor de duur van anderhalf jaar. Voor de opvatting van appellant dat deze, gezien de ondertekening, op 1 april 2002 is ingegaan, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. [naam werkgever] heeft consequent aangegeven dat appellant per 1 april 2003 in dienst is getreden, hetgeen appellant ook heeft ingevuld op het aanvraagformulier. Er zijn weliswaar twee loonstrookjes die als datum in dienst 1 mei 2002 vermelden, maar ook twee loonstrookjes die 1 mei 2003 vermelden. Voor het ter zitting door appellant ingenomen standpunt ziet de rechtbank te minder reden nu door appellant steeds wisselende standpunten zijn ingenomen zonder afdoende verklaring. Het verrichten van werkzaamheden bij het Woonpaleis voor 1 april 2002 strookt ook niet met de opgave van appellant op het aanvraagformulier. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich voldoende inspanningen heeft getroost om informatie van [naam werkgever] te verkrijgen, zodat geen sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsovereenkomst niet voorziet in een einde van de dienstbetrekking door beƫindiging van de werkzaamheden, zodat deze nog heeft voortgeduurd na 1 september 2003. Aangezien [naam werkgever] volgens de arbeidsovereenkomst gehouden was tot loonbetaling, heeft het Uwv terecht geoordeeld dat appellant per 6 oktober 2003 niet werkloos was en geen recht had op een WW-uitkering per die datum. 6. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de inhoud van het dossier, waaronder de loonstroken, en hetgeen ter zitting van de rechtbank naar voren is gebracht juist bevestigt dat appellant veel eerder dan 1 april 2003 bij [naam werkgever] in dienst is getreden. De rechtbank heeft de uitspraak dan ook in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel genomen. 7. De Raad overweegt als volgt. 7.1. In geding is slechts de vraag of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat appellant sedert 1 april 2003 bij [naam werkgever] werkzaam was. 7.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarbij kent de Raad vooral betekenis toe aan het feit dat zowel appellant als zijn werkgever op het aanvraagformulier als aanvangsdatum van de arbeidsovereenkomst 1 april 2003 hebben ingevuld. Deze datum strookt ook met de einddatum van de werkzaamheden van appellant bij het Woonpaleis, zoals appellant dat op het aanvraagformulier heeft vermeld. Voorts wordt in de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk als aanvangsdatum 1 april 2003 genoemd. Dat de datum van ondertekening van de arbeidsovereenkomst daarmee niet overeenkomt, doet daar naar het oordeel van de Raad niet aan af. 7.3. Dit betekent dat appellant gezien de duur van de arbeidsovereenkomst van anderhalf jaar op 6 oktober 2003 niet werkloos is geworden in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WW. Het Uwv heeft appellant terecht niet in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering per die datum. 7.4. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 8. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006. (get.) H. Bolt. (get.) M.D.F. de Moor.