Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2971

Datum uitspraak2006-11-17
Datum gepubliceerd2006-11-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/888 WSF
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om herziening. Verzoek om subsidiaire besluit ten aanzien van terugbetaling van het bedrag.


Uitspraak

05/888 WSF Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 december 2004, 03/1144 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep). Datum uitspraak: 17 november 2006 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld en de IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2006. Appellante is niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema. II. OVERWEGINGEN Bij besluiten van 20 maart 1992 heeft de IB-Groep appellante meegedeeld dat zij over het tijdvak van september 1991 tot en met december 1991 en van januari 1992 tot en met maart 1992 geen recht heeft op studiefinanciering. Een bedrag van f 3.990,= aan teveel uitbetaalde studiefinanciering is van haar teruggevorderd. Appellante heeft tegen deze besluiten geen bezwaar gemaakt. Op 27 juni 2003 heeft appellante een verzoek gedaan tot herziening van de besluiten van 20 maart 1992 en terugbetaling van hetgeen appellante aan de IB-Groep onverschuldigd heeft betaald; in dat verzoek is voorts vermeld: “Indien u niet overgaat tot de gevraagde herziening dan verzoek ik u alsnog een beslissing af te geven waaruit blijkt dat belanghebbende teveel, dus onverschuldigd, heeft betaald en dat de IBG dient terug te betalen hetgeen onverschuldigd is betaald. De vordering op grond van genoemde beslissing bedroeg Euro 1810,58. Belanghebbende heeft echter een totaal bedrag van Euro 6564,77 terugbetaald. Ik verwijs u naar bijgevoegde afschriften waaruit de betalingen van belanghebbende blijkt. Derhalve is een bedrag van Euro 4754,19 door belanghebbende onverschuldigd aan de IBG betaald.” Bij besluit van 7 augustus 2003 heeft de IB-Groep het verzoek om herziening afgewezen. Bij besluit van 7 november 2003 (hierna: bestreden besluit) heeft de IB-Groep het door appellante tegen het besluit van 7 augustus 2003 ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, dat de IB-Groep derhalve bevoegd was het verzoek om herziening af te wijzen en dat niet gezegd kan worden dat zij van die bevoegdheid niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken. Partijen verschillen in hoger beroep nog van mening over het antwoord op de vraag of de IB-Groep en de rechtbank ten onrechte niet hebben gereageerd op het subsidiaire verzoek van appellante. Dienaangaande overweegt de Raad het volgende. Het subsidiaire verzoek van appellante heeft betrekking op terugbetaling van € 4.754,19. Dit bedrag is samengesteld uit een bedrag aan rente en kosten, samenhangend met de terugvordering, een bedrag aan aflossing van een renteloos voorschot en een bedrag aan aflossing van een OV-schuld. De IB-Groep heeft ter zitting van de Raad aangegeven dat zij er van uit is gegaan dat met het bestreden besluit tevens op het subsidiaire verzoek is beslist. De Raad deelt dat standpunt niet. In het verzoek is duidelijk vermeld dat, indien niet tot herziening van de besluiten van 20 maart 1992 wordt overgegaan, wordt verzocht een beslissing te nemen ten aanzien van terugbetaling van het bedrag van € 4.754,19. Dit bedrag omvat niet het bedrag van f 3.990,= - waar het herzieningsverzoek betrekking op heeft - maar ziet op voornoemde andere posten. De IB-Groep was derhalve gehouden ook ten aanzien van dit subsidiaire verzoek een beslissing te nemen. Nu de IB-Groep dat heeft nagelaten, moeten het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten, in zoverre worden vernietigd. De IB-Groep zal alsnog een beslissing op het bezwaar van appellante ter zake dienen te nemen. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de IB-Groep te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,= voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,=. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten; Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit, voor zover geen beslissing is genomen op het bezwaar inzake het subsidiaire verzoek van appellante; Bepaalt dat de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,=, te betalen door de Informatie Beheer Groep; Bepaalt dat de Informatie Beheer Groep aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 133,= vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 november 2006. (get.) J. Janssen. (get.) D.W.M. Kaldenhoven.