Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3002

Datum uitspraak2006-11-23
Datum gepubliceerd2006-11-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers354527 / KG ZA 06-1912 SR/PvV
Statusgepubliceerd


Indicatie

NS-Vastgoed is eigenaar van de onroerende zaak bestaande uit een spoorlichaam waarop de voormalige verbinding tussen Amsterdam en Zaandam was gevestigd (de “Hemboog”) aan de Westhavenweg/ Nieuwe Hemweg te Amsterdam, kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie AI, nummers 577, 642 en 648 (hierna: het terrein). Omstreeks 1990 hebben eisers] het terrein in gebruik genomen. Eisers hebben daarna op het (beboste) terrein allerlei bouwwerken opgericht en caravans geplaatst. Op het terrein zijn geen gas-, water- en elektriciteitsvoorzieningen aanwezig.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 354527 / KG ZA 06-1912 SR/PvV Vonnis in kort geding van 23 november 2006 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NS VASTGOED B.V., gevestigd te Utrecht, eiseres, bij dagvaarding van 7 november 2006, procureur mr. R.V.H. Jonker, advocaat mr. M.C. ten Kleij - Mulder te Arnhem, tegen 1. [gedaagde1], 2. [gedaagde2], 3. [gedaagde3] 4. [gedaagde4], 5. [gedaagde5], 6. [gedaagde6], 7. [gedaagde7] 8. [gedaagde8] 9. [gedaagde9] allen wonende te [woonplaats], 10. de vereniging VERENIGING HEDONIA, gevestigd te Amsterdam, 11. ZIJ DIE VERBLIJVEN OP DE ONROERENDE ZAAK OF EEN GEDEELTE DAARVAN, BESTAANDE UIT EEN BRAAKLIGGEND TERREIN (VOORMALIGE TREINVERBINDING AMSTERDAM-ZAANDAM) AAN DE WESTHAVENWEG/NIEUWE HEMWEG TE AMSTERDAM, KADASTRAAL BEKEND GEMEENTE AMSTERDAM, 577, SECTIE AI NUMMER 642 EN SECTIE AI NUMMER 648, gedaagden, procureur mr. J.P.M. Seegers, advocaat mr. J. van Broekhuijze te Ridderkerk. De procedure Ter terechtzitting van 14 november 2006 heeft eiseres, verder te noemen NS Vastgoed, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagden, verder gezamenlijk in enkelvoud ook te noemen [eisers], hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Vervolgens hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. De feiten NS-Vastgoed is eigenaar van de onroerende zaak bestaande uit een spoorlichaam waarop de voormalige verbinding tussen Amsterdam en Zaandam was gevestigd (de “Hemboog”) aan de Westhavenweg/ Nieuwe Hemweg te Amsterdam, kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie AI, nummers 577, 642 en 648 (hierna: het terrein). Omstreeks 1990 heeft [eisers] het terrein in gebruik genomen. [eisers] heeft daarna op het (beboste) terrein allerlei bouwwerken opgericht en caravans geplaatst. Op het terrein zijn geen gas-, water- en elektriciteitsvoorzieningen aanwezig. Bij besluit van 11 april 2003 heeft de gemeente Amsterdam aan CV Windpoort (hierna: Windpoort) een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een windturbine op een gedeelte van het terrein. Bij besluit van 7 mei 2003 heeft de gemeente Amsterdam aan het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam een vergunning verleend voor het kappen van de op het terrein aanwezige bomen. Bij brief van 22 maart 2005 heeft NS Vastgoed [eisers] gesommeerd om het terrein binnen 1 week te verlaten. Bij deurwaardersexploot van 10 november 2005 heeft NS Vastgoed zij die verblijven op het terrein alsmede de stichting Hedonia gesommeerd om het terrein met onmiddellijke ingang te verlaten en te ontruimen. Bij dagvaarding van 7 december 2005 is NS Vastgoed bij deze rechtbank tegen [eisers] een bodemprocedure gestart. In deze bodemprocedure vordert NS Vastgoed onder andere de ontruiming door [eisers] van het terrein. Bij besluit van 12 april 2006 heeft de gemeente Amsterdam aan Grondbank Nederland B.V. (hierna: Grondbank) een vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Milieubeheer (hierna: de milieuvergunning) voor het, voor een periode van 5 jaar, oprichten en in werking hebben van een baggerspeciedepot op het terrein. Bij besluit van 10 mei 2006 heeft de gemeente Amsterdam de op 7 mei 2003 verleende kapvergunning ingetrokken, onder de overweging dat: “- gebleken is dat de grond waar op het bosplantsoen staat niet behoort tot het beheergebied van het Gemeentelijk Havenbedrijf, maar beheergebied is van de Nederlandse Spoorwegen; - de vergunning derhalve onterecht aan het Gemeentelijk Havenbedrijf is verleend; - er nog geen gebruik van de vergunning is gemaakt;” Bij besluit van 12 september 2006 heeft de gemeente Amsterdam aan Grondbank een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van vier tijdelijke baggerspecie depots en een keet op een gedeelte van het terrein. Bij uitspraak van 11 oktober 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het beroep tegen de op 12 april 2006 verleende milieuvergunning ongegrond verklaard. Bij besluit van 6 november 2006 heeft het Hoofd van de sector Infrastructuur en Milieu van Haven Amsterdam, namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, aan Grondbank een vergunning verleend voor het kappen van ongeveer dertienhonderddrieëntwintig bomen op een gedeelte van het terrein. Deze vergunning is verleend onder de voorwaarde dat: “- er gedurende de bezwaartermijn, 6 weken na publicatie van de vergunning, de bomen niet gekapt mogen worden”. Het geschil- NS Vastgoed vordert - samengevat - ontruiming van terrein. NS Vastgoed heeft daartoe gesteld dat het terrein, dat direct aan een nog steeds in gebruik zijnde rangeerterrein grenst, slecht beheersbaar en onveilig is. Zo is afgelopen zomer op het terrein een ernstig zedendelict gepleegd. Zonder begeleiding van de politie is het voor medewerkers van NS Vastgoed, althans voor derden, niet mogelijk zich op het terrein te begeven. Daarnaast is het terrein geen veilig woongebied. Personen die van en naar het terrein gaan, lopen over de sporen. Dit levert niet alleen gevaarlijke situaties op voor henzelf, maar ook voor het treinverkeer. Op het terrein worden bovendien heftige feesten en bijeenkomsten gegegeven, waarbij veel rommel wordt achtergelaten. Om het terrein veiliger en aantrekkelijker te maken is NS Vastgoed bezig met het herontwikkelen van het terrein. Er zijn voor het terrein reeds de benodigde vergunningen afgegeven voor het plaatsen van een windturbine en er zal een grondcomposteringsfabriek en een tijdelijk baggerspeciedepot worden aangelegd. De daarvoor verleende milieu- en bouwvergunningen zijn inmiddels onherroepelijk. NS Vastgoed heeft spoedeisend belang bij de ontruiming van het terrein. Zij heeft afspraken gemaakt met Grondbank met betrekking tot de oprichting van het baggerspeciedepot. Het depot had reeds in september 2006 in werking moeten zijn, vanwege het feit dat het baggerseizoen in die periode begint. Gelet op het feit dat de vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend voor een periode van vijf jaar en met het oog op het feit dat de investeringen daarom in vijf jaar moeten worden terugverdiend, voelt NS Vastgoed zich genoodzaakt om alles in het werk te stellen om zo spoedig mogelijk de afspraken met Grondbank na te komen. Het baggerseizoen is immers als gestart en door het broedseizoen kunnen de activiteiten slechts tot en met maart plaatsvinden. De aanleg van het depot kan bovendien slechts geschieden indien het gehele terrein is ontruimd. Het is zowel technisch als organisatorisch niet mogelijk om een gedeelte van het depot aan te leggen, waarbij het terrein van de stadsnomaden wordt ontzien. Zowel de feitelijke aanleg als het in werking zijn van de installaties vereisen het gebruik van het gehele terrein. [eisers] heeft – samengevat - als verweer aangevoerd dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam niet bevoegd zou zijn om van dit geschil kennis te nemen, omdat NS Vastgoed op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een incident in de bodemprocedure had behoren in te stellen. Daarnaast zou de zaak niet spoedeisend zijn en zou NS Vastgoed geen eigen belang hebben bij ontruiming van het terrein. Verder heeft [eisers] aangevoerd dat het terrein in 1990 in overleg en met goedkeuring van NS Vastgoed in gebruik en bezit is genomen. Leidinggevenden van NS Vastgoed, dan wel haar rechtsvoorganger, zouden destijds samen met de bewoners het terrein hebben geïnspecteerd. Daarna zou door deze leidinggevenden zijn aangewezen waar zij zich mochten en konden vestigen en waar zij hun caravans konden plaatsen en hutten mochten bouwen. Voor NS Vastgoed kwam dat ook goed uit, omdat de bewoners toezicht konden uitoefenen op de geladen treinen. Ander dan door NS Vastgoed gesteld ontkent [eisers] dan ook dat de caravans en bouwwerken illegaal zouden zijn. In het bestemmingsplan zou het terrein ook zijn aangewezen voor recreatie en groenvoorziening. Voorts meent [eisers] dat door het tijdsverloop voor hem rechten zijn ontstaan. In dat verband wordt een beroep gedaan op de artikelen 3:99 en 3:105 van het Burgerlijk Wetboek. Aan de verjaringstermijn van 10 jaar zou inmiddels ruimschoots zijn voldaan. Daarnaast zijn, anders dan NS Vastgoed in de inleidende dagvaarding doet vermoeden, de vergunningen nog geenszins in orde. Zo is de kapvergunning die nodig is om de windmolen te kunnen laten bouwen ingetrokken. Pas op 6 november 2006 is er een vervangende kapvergunning verleend aan Grondbank. Die vergunning is nog niet definitief. [eisers] heeft daar inmiddels bezwaar tegen gemaakt en bij de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van deze rechtbank om een voorlopige voorziening verzocht. Te verwachten valt dat ook de aan Grondbank verleende vergunning zal worden ingetrokken omdat de grond niet behoort tot het beheergebied van Grondbank. Daarnaast loopt tegen de voor de Windmolen verleende bouwvergunning nog een beroepsprocedure en is ook tegen de aan Grondbank bouwvergunning inmiddels bezwaar gemaakt. De beoordeling Ingevolge artikel 254, eerste lid, Rv is in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven. In het door [eisers] aangevoerde verweer wordt aanleiding gezien om allereerst de vraag te beantwoorden of de voorzieningenrechter bevoegd is om van de vordering van NS Vastgoed kennis te nemen. Dienaangaande wordt overwogen dat artikel 223, eerste lid, Rv NS Vastgoed weliswaar de mogelijkheid geeft om in de tussen partijen aanhangig zijnde bodemprocedure te vorderen dat een voorlopige voorziening wordt getroffen, maar dat dit niet uitsluit dat door NS Vastgoed op grond van artikel 254, eerste lid, Rv een voorlopige voorziening wordt gevorderd, nu een dergelijke beperking niet uit de wet voortvloeit en de voorzieningenrechter aan artikel 254 Rv een algemene bevoegdheid ontleent in spoedeisende zaken. De enkele omstandigheid dat NS Vastgoed geen gebruik maakt van de in artikel 223, eerste lid, Rv geboden mogelijkheid, betekent dan ook niet dat de voorzieningenrechter niet bevoegd zou zijn om van de onderhavige vordering kennis te nemen. Verder wordt, gelet op de door de NS Vastgoed gestelde veiligheid en beheersbaarheid van het naastgelegen rangeerterrein, evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat NS Vastgoed geen spoedeisend belang, dan wel in het geheel geen belang, zou hebben bij de beoordeling van het gevorderde. Dat de vergunningen voor het realiseren van de windturbine en voor de vier baggerspecie depots niet aan NS Vastgoed zijn verleend maar aan derden, doet daar niet aan af, te minder nu door [eisers] niet is betwist dat deze plannen voor het terrein mede op initiatief van NS Vastgoed tot stand zijn gekomen. NS Vastgoed heeft aan haar vordering tot ontruiming ten grondslag gelegd dat Patalas c.s het terrein zonder haar toestemming in gebruik heeft genomen en dat deze derhalve zonder recht of titel op het terrein verblijft, alsmede dat de aanwezigheid van [eisers] voor een onveilige situatie zorgt. [eisers] heeft daartegen aangevoerd dat destijds met toestemming van NS Vastgoed, dan wel haar rechtsvoorganger, het terrein in gebruik is genomen. In dat verband wordt door [eisers] een beroep gedaan op verkrijgende verjaring van het terrein. Nu NS Vastgoed het geven van die toestemming heeft betwist, vergt de vraag of [eisers] al dan niet met toestemming van NS Vastgoed, dan wel haar rechtsvoorganger, op het terrein verblijft een nader onderzoek naar de feiten waarvoor dit kort geding zich niet leent. Een en ander zal in de door NS Vastgoed aanhangig gemaakte bodemprocedure moeten worden beoordeeld. In die procedure zal ook de door NS Vastgoed gestelde door [eisers] veroorzaakte onveilige situatie nader moeten worden onderzocht nu [eisers] de door NS Vastgoed gestelde omstandigheden gemotiveerd heeft bestreden en NS Vastgoed voorshands niet heeft aangetoond dan wel anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde onveilige situatie door [eisers] wordt veroorzaakt. Daarbij is onder meer nog van belang dat [eisers] heeft gesteld dat het door NS Vastgoed genoemde zedendelict niet door een bewoner van het terrein is gepleegd en NS Vastgoed die stelling onvoldoende heeft betwist. Nu evenwel niet in geschil is dat het gebruik van het terrein door [eisers] reeds in 1990 is aangevangen, wordt voorshands aannemelijk geacht dat NS Vastgoed, dan wel haar rechtsvoorganger, kennis heeft gehad van de ingebruikname van het terrein door [eisers] en dat dat gebruik tot aan de sommatiebrief van 22 maart 2005 (zie hiervoor onder 2.5) door NS Vastgoed, bij gebreke van een eerder optreden daartegen van NS Vastgoed, tot aan dat moment in ieder geval is gedoogd. Evenmin is in geschil dat zonder de kap van de op het terrein aanwezige bomen de oprichting van de windturbine en de vier baggerspecie depots niet mogelijk is en dat van de daarvoor verleende kapvergunning, gelet op de aan de kapvergunning verbonden voorwaarde (zie hiervoor onder 2.12.), pas na 18 december 2006 gebruik kan worden gemaakt. Op zijn vroegst zal dus pas na 18 december 2006 met de kap en de bouwwerkzaamheden kunnen worden gestart. Voorts wordt overwogen dat de termijn van zes weken waarbinnen geen gebruik mag worden gemaakt van de kapvergunning, gelijk loopt met de termijn waarbinnen bezwaar tegen deze kapvergunning kan worden gemaakt. Gelet hierop is aannemelijk dat de vergunningverlener daarmee aan een belanghebbende de mogelijkheid heeft willen bieden om voorafgaande aan de kap bezwaar tegen de kapvergunning te maken en, indien de vergunningverkrijger weigert de beslissing op dat bezwaarschrift te willen af te wachten, binnen die termijn tevens bij de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht een voorlopige voorziening te vragen. Een en ander om te voorkomen dat de in bezwaar door de vergunningverlener te maken heroverweging illusoir wordt. Vastgesteld wordt dat [eisers] op 13 november 2006 bezwaar heeft gemaakt tegen de op 6 november 2006 verleende kapvergunning, alsmede dat [eisers] op dezelfde datum bij de voorzieningenrechter van sector bestuursrecht van de rechtbank Amsterdam tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend. In verband daarmee heeft [eisers] aangevoerd dat aannemelijk is dat ook deze kapvergunning zal worden ingetrokken, dan wel geschorst, omdat die wederom niet aan NS Vastgoed maar aan Grondbank is verleend. Desgevraagd heeft de raadsvrouw van NS Vastgoed ter zitting niet kunnen aangeven waarom de op 6 november 2006 verleende kapvergunning, anders dan de kapvergunning die op 10 mei 2006 is ingetrokken (zie hiervoor onder 2.9), nu wel in stand zal kunnen blijven. Gelet hierop is voorshands niet uit te sluiten dat in de bezwaarfase door de vergunningverlener zal worden besloten dat ook deze vergunning moet worden ingetrokken, dan wel dat de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht hierom tot schorsing van deze kapvergunning tot aan de beslissing op bezwaar zal overgaan. Nu niet in geschil is dat zonder de kapvergunning geen uitvoering kan worden gegeven aan de op het terrein beoogde bouwwerkzaamheden en niet is gesteld dan wel gebleken dat voor [eisers] op korte termijn een vervangende (woon)locatie beschikbaar is, heeft [eisers] derhalve een redelijk en zwaarwegend belang om de beoordeling door de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van deze rechtbank op het door hem ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wachten, te meer nu [eisers] voor een lange periode op het terrein is gedoogd en NS Vastgoed onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom de uitspraak van de voorzieningenrechter niet kan worden afgewacht. Het laat zich aanzien dat de uitspraak van de voorzieningenrechter op het ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening binnen afzienbare termijn is te verwachten. Onder voormelde omstandigheden weegt het belang van [eisers] het zwaarst en wordt aanleiding gezien om, bij de afweging van de betrokken belangen, de vordering van NS Vastgoed af te wijzen. NS Vastgoed zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op: - vastrecht EUR 248,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.064,00 De beslissing De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorziening, veroordeelt NS Vastgoed in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op EUR 1064,00, verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2006.?