Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3044

Datum uitspraak2006-09-26
Datum gepubliceerd2006-11-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummersparketnummer: 15/802239-06
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Inspanningsverplichting van luchtvaartmaatschappij om ervoor te zorgen dat vreemdelingen niet zonder de vereiste grensdocumenten Nederland binnenkomen. Beroep op nietigheid van de tenlastelegging verworpen. Kantonrechter is van oordeel dat verdachte haar verplichtingen op grond van de Vreemdelingenwet en de daarop gebaseerde regelgeving met betrekking tot vreemdelingen niet is nagekomen onder verwerping van een aantal bewijsverweren.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM sector kanton, locatie Haarlem tegenspraak parketnummer: 15/802239-06 uitspraak: 26 september 2006 VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2006 in de zaak tegen: [verdachte] [adres] [adres] 1. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit. 2. Voorvragen 2.1 Namens de verdachte heeft haar raadsman allereerst aangevoerd dat de tenlastelegging nietig is. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd: [verdachte] wordt verweten niet de nodige maatregelen te hebben genomen en/of niet het redelijkerwijs te vorderen toezicht te hebben gehouden om te voorkomen dat [betrokkene] niet in het bezit was van een geldig document voor grensoverschrijding, of niet in het bezit was van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbrak. Kennelijk wordt de strafbepaling door het OM zo opgevat dat de vervoerder gehouden is om maatregelen te nemen opdat de passagiers niet in het bezit zijn van geldige documenten. Allereerst zij opgemerkt dat de tekst onbegrijpelijk is en om die reden leidt tot nietigheid van de tenlastelegging. De bedoeling van de steller van de tenlastelegging is duister. Vervolgens zij opgemerkt dat de tekst kwalificatief is. Gekozen is voor de terminologie die te vinden is in artikel 4-1 Vw, zonder daaraan een feitelijke grondslag toe te voegen. Nu de tekst kwalificatief is en onvoldoende feitelijk is er om die reden eveneens sprake van nietigheid. 2.2 De kantonrechter verwerpt dit beroep op nietigheid van de tenlastelegging en overweegt daartoe het volgende: Aan het verweer ligt de opvatting ten grondslag dat, nu in de tenlastelegging niet feitelijk is omschreven welke maatregelen de verdachte heeft nagelaten te nemen en welk toezicht de verdachte niet heeft uitgeoefend, de feitelijke opgave niet voldoet aan artikel 261 Sv. Naast een vermelding van tijd, plaats en de desbetreffende vlucht, houdt de tenlastelegging, kort samengevat, in dat de verdachte een onjuist gedocumenteerde vreemdeling aan boord van een vliegtuig heeft toegelaten en met het vliegtuig naar Nederland heeft vervoerd. Daarin ligt besloten dat door de verdachte, terwijl zij in een positie verkeerde om de daartoe, gelet op de concrete situatie van het geval geëigende controlemaatregelen te nemen, niet is voorkomen dat door deze vreemdeling niet werd voldaan aan de met betrekking tot documenten geldende vereisten. Aldus is een genoegzame feitelijke opgave gedaan van het aan de verdachte in de tenlastelegging gemaakte verwijt, daarop neerkomende dat zij, als vervoerder in de zin van artikel 4 Vw niet heeft voldaan aan haar verplichting om de nodige maatregelen te nemen en/of het redelijkerwijs te vorderen toezicht te houden om juist dat te voorkomen. Dat een en ander ook voor verdachte duidelijk was, blijkt uit de wijze waarop zij in staat is geweest haar verdediging te (doen) voeren. Bovendien mag van de verdachte als luchtvaartmaatschappij worden verwacht dat zij op de hoogte is van de betrokken regelgeving, zodat de tenlastelegging, die immers de tekst van die regelgeving volgt, aan de verdachte voldoende inzicht geeft in de aard van de verweten handeling(en) of het achterwege laten daarvan, om haar verdediging te (kunnen) voeren. De door de steller van de tenlastelegging gebezigde termen uit de delictsomschrijving hebben bovendien niet alleen een kwalificatieve betekenis maar ook een feitelijke betekenis. 2.3 De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte ook overigens geldig is en dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. 3. Bewijsbeslissing 3.1 Bij de beoordeling van het door de officier van justitie aangedragen bewijs moet van het volgende worden uitgegaan. Uit de Nota naar aanleiding van het verslag Memorie van Toelichting bij artikel 4 Vw (kamerstuk 29016) blijkt het volgende: In het eerste lid van artikel 4 van de Vreemdelingenwet 2000 wordt geregeld dat een vervoerder de nodige maatregelen moet nemen om te voorkomen dat een door hem vervoerde vreemdeling niet in het bezit is van de juiste documenten. Welke maatregelen dit zijn is inderdaad, zoals deze leden opmerken, terug te vinden in de Richtlijnen voor vervoerders. Op de vraag van deze leden hoe in de praktijk het toezicht op het naleven van de zorgplicht plaatsvindt antwoorden wij als volgt. De vervoerder die de zorgplicht onvoldoende naleeft is strafbaar op grond van artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000. Het toezicht op het naleven van de zorgplicht vindt dan ook logischerwijs plaats in de dagelijkse praktijk op Schiphol en de andere grensdoorlaatposten. Een ieder die Nederland (ofwel het Schengengebied) inreist via een grensdoorlaatpost wordt gecontroleerd. Wanneer een ambtenaar belast met grensbewaking wordt geconfronteerd met een vreemdeling die Nederland (dan wel het Schengengebied) wenst in te reizen doch niet beschikt over de daarvoor vereiste documenten zal hij een onderzoek instellen om vast te stellen door welke maatschappij betrokkene is aangevoerd. Wanneer de ambtenaar vervolgens tot de conclusie komt dat die vervoerder zijn zorgplicht heeft veronachtzaamd, zal proces-verbaal jegens de vervoerder worden opgemaakt. De processen-verbaal worden doorgezonden aan het Openbaar Ministerie. 3.2 Voorts blijkt uit de parlementaire behandeling van de onderhavige wetsbepaling dat de wetgever ervan is uitgegaan dat voor bewezenverklaring van de schending van de onderhavige zorgplicht weliswaar nalatigheid van de vervoerder is vereist, maar dat die als aanwezig verondersteld mag worden wanneer door tussenkomst van een vervoerder een vreemdeling onjuist gedocumenteerd, dat wil zeggen zonder het vereiste visum, Nederland wordt binnengebracht. Dit laat onverlet dat van bijzondere omstandigheden kan blijken die tot een ander oordeel leiden. 3.3 Het vorenstaande impliceert dat, zodra sprake is van de constatering door de verbalisant dat een vreemdeling zonder het vereiste visum Nederland binnenkomt, de verbalisant een onderzoek moet instellen. Dit onderzoek houdt onder meer in het horen van de verdachte, die bij die gelegenheid dan kan aantonen welke maatregelen zij treft of heeft getroffen om de ongewenste ongedocumenteerde binnenkomst te voorkomen. Er is dus geenszins sprake van het aannemen van het bewijs van de overtreding op basis van de enkele constatering door de verbalisant(en) dat de gewenste vreemdeling niet over de vereiste documenten beschikt. Dat bewijs wordt immers gebaseerd op die constatering en op het naar aanleiding daarvan door de verbalisant(en) ingestelde onderzoek. Namens de verdachte heeft haar raadman aangevoerd dat de Vreemdelingenwet geen bewijsvermoeden met zich brengt en dat onderzocht moet worden of sprake is van schending van de zorgplicht. Dat onderzoek brengt naar het oordeel van de raadsman van verdachte meer met zich dan - zakelijk weergegeven - een invuloefening op een formulier of een sjabloonmatig proces-verbaal. De kantonrechter verwerpt dit verweer van de verdachte. Uit de zich in het dossier bevindende processen-verbaal blijkt dat sprake is geweest van een onderzoek naar nakoming en/of schending van de meergenoemde verplichting uit de Vreemdelingenwet. Het feit dat het resultaat van dat onderzoek mede wordt neergelegd in een sjabloon en/of standaardformulier dat door de betrokken verbalisant wordt ingevuld maakt niet dat geen sprake meer is van een onderzoek. Er is dus geen sprake van een bewijsvermoeden zoals door de raadsman betoogd. Het feit dat zich voorts in het dossier niet een kopie van het volledige paspoort bevindt, maakt het onderzoek niet onvolledig of onvoldoende als grondslag voor de bewijslevering. Het is immers ongeloofwaardig, althans geenszins aannemelijk te achten, dat de betrokken verbalisant slechts de in fotokopie bijgevoegde pagina’s van het paspoort heeft onderzocht en niet de rest daarvan en dan toch tot de conclusie zou komen dat een geldig visum ontbrak. 3.4 De verdachte heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op het haar door de Koninklijke Marechaussee toegezonden formulier te vermelden op welke wijze zij aanwijzingen, opleidingen en/of instructies geeft aan diegenen in het buitenland die namens of voor haar de controle van de reisdocumenten verrichten. Ook ter zitting heeft zij dat niet voldoende concreet gedaan. 3.5 Uitgaande van het vorenstaande acht de kantonrechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 13 januari 2006 tot en met 14 januari 2006 te New York , tezamen en in vereniging met anderen, als vervoerder, door wiens tussenkomst één vreemdeling, (te weten: P.A. [betrokkene], geboren op [geboortedatum] van Jamaicaanse nationaliteit), (met vluchtnummer [nummer]) binnen het grondgebied van Nederland werd gebracht vanaf de luchthaven New York Newark International, niet de nodige maatregelen heeft genomen en niet het redelijkerwijs te vorderen toezicht heeft gehouden, om te voorkomen dat die vreemdeling in het bezit was van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbrak. 3.6 Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de kantonrechter deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in haar verdediging. 4. De strafbaarheid van het feit Het bewezen verklaarde feit levert op: overtreding van een voorschrift, vastgesteld bij artikel 4 eerste lid Vreemdelingenwet 2000. 5. De strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar. 6. De motivering van de sanctie en de overige beslissingen 6.1. De hoofdstraf 6.1 Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de kantonrechter zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. 6.2 De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op het feit dat tegen de verdachte vele malen eerder voor soortgelijke overtredingen proces-verbaal is opgemaakt, waarvoor zij vervolgens transacties heeft betaald, de eis van de officier van justitie in beginsel op zijn plaats is. Nu echter in een overeenkomstige zaak tegen een andere verdachte door de officier van justitie geldboetes zijn geëist volgens de richtlijn zoals deze voor 1 januari 2006 gold ook voor na die datum gepleegde feiten en in die zaak ook dienovereenkomstig eveneens vandaag uitspraak wordt gedaan, acht de kantonrechter termen aanwezig om ook in de onderhavige zaak een geldboete op te leggen overeenkomstig de richtlijn van voor 1 januari 2006. De kantonrechter zal daarom een geldboete opleggen van €2.250,00. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften Van toepassing zijn de artikelen 9 en 23 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000. 8. Beslissing De kantonrechter beslist als volgt: Hij verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit zoals vermeld onder 3.5 heeft begaan. Hij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert het hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feit op. Hij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar. Hij veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot betaling van een geldboete van €2.250,00. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 september 2006.