Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3049

Datum uitspraak2006-09-26
Datum gepubliceerd2006-11-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummersparketnummers: 15/808900-05, 15/800508-06, 15/800828-06, 15/802153-06, 15/803010-06
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Inspanningsverplichting van luchtvaartmaatschappij om ervoor te zorgen dat vreemdelingen niet zonder de vereiste grensdocumenten Nederland binnenkomen. Beroep op nietigheid van de tenlastelegging verworpen. Kantonrechter is van oordeel dat verdachte haar verplichtingen op grond van de Vreemdelingenwet en de daarop gebaseerde regelgeving met betrekking tot vreemdelingen niet is nagekomen onder verwerping van een aantal bewijsverweren.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM sector kanton, locatie Haarlem tegenspraak parketnummers: 15/808900-05, 15/800508-06, 15/800828-06, 15/802153-06, 15/803010-06 uitspraak: 26 september 2006 VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2006 in de zaak tegen: [verdachte] [adres] 1. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de onderscheiden dagvaardingen is omschreven. Kopieën van die dagvaardingen zijn als bijlage I bij dit vonnis gevoegd en maken daarvan deel uit. 2. Voorvragen 2.1 Namens de verdachte heeft haar raadsman allereerst aangevoerd dat de tenlastelegging bij alle feiten nietig is, omdat zij niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 Sv. In het bijzonder wordt volgens de raadsman niet voldaan aan de eis dat zij voldoende feitelijk is. 2.2 De kantonrechter verwerpt dit beroep op nietigheid van de dagvaarding en overweegt daartoe het volgende. Aan het verweer ligt de opvatting ten grondslag dat, nu in de tenlastelegging niet feitelijk is omschreven welke maatregelen de verdachte heeft nagelaten te nemen en welk toezicht de verdachte niet heeft uitgeoefend, de feitelijke opgave niet voldoet aan artikel 261 Sv. Naast een vermelding van tijd, plaats en de desbetreffende vlucht, houdt de tenlastelegging, kort samengevat, telkens in dat de verdachte (een) onjuist gedocumenteerde vreemdeling(en) aan boord van een vliegtuig heeft toegelaten en met het vliegtuig naar Nederland heeft vervoerd. Daarin ligt besloten dat door de verdachte, terwijl zij in een positie verkeerde om de daartoe, gelet op de concrete situatie van het geval geëigende controlemaatregelen te nemen, niet is voorkomen dat door deze vreemdeling(en) niet werd voldaan aan de met betrekking tot documenten geldende vereisten. Aldus is een genoegzame feitelijke opgave gedaan van het aan de verdachte in de tenlastelegging gemaakte verwijt, daarop neerkomende dat zij, als vervoerder in de zin van artikel 4 Vw niet heeft voldaan aan haar verplichting om de nodige maatregelen te nemen en/of het redelijkerwijs te vorderen toezicht te houden om juist dat te voorkomen. Dat een en ander ook voor verdachte duidelijk was, blijkt uit de wijze waarop zij in staat is geweest haar verdediging te (doen) voeren. Bovendien mag van de verdachte als luchtvaartmaatschappij worden verwacht dat zij op de hoogte is van de betrokken regelgeving, zodat de tenlastelegging, die immers de tekst van die regelgeving volgt, aan de verdachte voldoende inzicht geeft in de aard van de verweten handeling(en) of het achterwege laten daarvan, om haar verdediging te (kunnen) voeren. De door de steller van de tenlastelegging gebezigde termen uit de delictsomschrijving hebben bovendien niet alleen een kwalificatieve betekenis maar ook een feitelijke betekenis. 2.3 De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte ook overigens geldig is en dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. 3. Bewijsbeslissing 3.1 Bij de beoordeling van het door de officier van justitie aangedragen bewijs moet van het volgende worden uitgegaan. Uit de Nota naar aanleiding van het verslag Memorie van Toelichting bij artikel 4 Vw (kamerstuk 29016) blijkt het volgende: In het eerste lid van artikel 4 van de Vreemdelingenwet 2000 wordt geregeld dat een vervoerder de nodige maatregelen moet nemen om te voorkomen dat een door hem vervoerde vreemdeling niet in het bezit is van de juiste documenten. Welke maatregelen dit zijn is inderdaad, zoals deze leden opmerken, terug te vinden in de Richtlijnen voor vervoerders. Op de vraag van deze leden hoe in de praktijk het toezicht op het naleven van de zorgplicht plaatsvindt antwoorden wij als volgt. De vervoerder die de zorgplicht onvoldoende naleeft is strafbaar op grond van artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000. Het toezicht op het naleven van de zorgplicht vindt dan ook logischerwijs plaats in de dagelijkse praktijk op Schiphol en de andere grensdoorlaatposten. Een ieder die Nederland (ofwel het Schengengebied) inreist via een grensdoorlaatpost wordt gecontroleerd. Wanneer een ambtenaar belast met grensbewaking wordt geconfronteerd met een vreemdeling die Nederland (dan wel het Schengengebied) wenst in te reizen doch niet beschikt over de daarvoor vereiste documenten zal hij een onderzoek instellen om vast te stellen door welke maatschappij betrokkene is aangevoerd. Wanneer de ambtenaar vervolgens tot de conclusie komt dat die vervoerder zijn zorgplicht heeft veronachtzaamd, zal proces-verbaal jegens de vervoerder worden opgemaakt. De processen-verbaal worden doorgezonden aan het Openbaar Ministerie. 3.2 Voorts blijkt uit de parlementaire behandeling van de onderhavige wetsbepaling blijkt dat de wetgever ervan is uitgegaan dat voor bewezenverklaring van de schending van de onderhavige zorgplicht weliswaar nalatigheid van de vervoerder is vereist, maar dat die als aanwezig verondersteld mag worden wanneer door tussenkomst van een vervoerder een vreemdeling onjuist gedocumenteerd, dat wil zeggen zonder het vereiste visum, Nederland wordt binnengebracht. Dit laat onverlet dat van bijzondere omstandigheden kan blijken die tot een ander oordeel leiden. 3.3 Het vorenstaande impliceert dat, zodra sprake is van de constatering door de verbalisant dat een vreemdeling zonder het vereiste visum Nederland binnenkomt, de verbalisant een onderzoek moet instellen. Dit onderzoek houdt onder meer in het horen van de verdachte, die bij die gelegenheid dan kan aantonen welke maatregelen zij treft of heeft getroffen om de ongewenste ongedocumenteerde binnenkomst te voorkomen. Er is dus geenszins sprake van het aannemen van het bewijs van de overtreding op basis van de enkele constatering door de verbalisant(en) dat de gewenste vreemdeling niet over de vereiste documenten beschikt. Dat bewijs wordt immers gebaseerd op die constatering en op het naar aanleiding daarvan door de verbalisant(en) ingestelde onderzoek. 3.4 Uit de processen-verbaal in de verschillende strafdossiers blijkt dat de vertegenwoordiger in Nederland van de verdachte ten aanzien van alle feiten heeft verklaard geen verklaring te willen afleggen. Dat neemt niet weg dat ook tijdens de behandeling ter zitting door de verdachte nog aannemelijk kan worden gemaakt dat zij wel aan haar zorgplicht heeft voldaan, hetgeen in het bevestigende geval aan een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten in de weg staat. 3.5 Ter zitting van 12 september 2006 is namens de verdachte het volgende naar voren gebracht: De verdachte deed er in de tenlastegelegde perioden alles aan om haar zorgplicht na te komen. Ter staving van haar standpunt heeft de raadsman namens de verdachte de volgende stukken overgelegd: - gedetailleerde instructies over de “passenger check-in”, - de maatregelen ter verbetering van de compliance met procedures en protocollen die specifiek zien op Schengen Transit kwesties, - cursusmateriaal voor handling agents en ground crew met betrekking tot de visumproblematiek van Schengenlanden, in het bijzonder Nederland. Volgens de stelling van de raadsman blijkt uit deze stukken dat de verdachte voldoet aan de eisen die in de richtlijnen aan de vervoerder worden gesteld, namelijk: - het adequaat instrueren van het personeel, - het bieden van voldoende opleiding en instructie van personeel dat de controles daadwerkelijk uitvoer, het zich eigen maken van ervaringsregels en daar adequaat, in een “evoluerend” proces en met voortschrijdend inzicht op reageren. 3.6 De kantonrechter is van oordeel dat op basis van deze stukken, die slechts een algemeen beeld geven over de wijze waarop de verdachte stelt aan haar zorgplicht te voldoen, met betrekking tot de huidige tenlastegelegde feiten niet in concreto kan worden vastgesteld op welke wijze verdachte haar zorgplicht is nagekomen. Die vaststelling had (wellicht) wel kunnen plaatsvinden als de verdachte bij gelegenheid van het schriftelijke verhoor door de Koninklijke Marechaussee openheid van zaken had gegeven. 3.7 Namens de verdachte is nog betoogd dat de processen-verbaal niet redengevend zijn voor het bewijs van schending van de zorgplicht en dat met betrekking tot de onderhavige overtredingen het bepaalde bij artikel 344 lid 2 Sv toepassing mist. Zoals hierboven onder 3.3 is overwogen moet, zodra sprake is van de constatering door de verbalisant dat een vreemdeling zonder het vereiste visum Nederland binnenkomt, de verbalisant een onderzoek instellen. Dit onderzoek houdt onder meer in het horen van de verdachte, die bij die gelegenheid dan kan aantonen welke maatregelen zij treft of heeft getroffen om de ongewenste ongedocumenteerde binnenkomst te voorkomen. Er is dus geenszins sprake van het aannemen van het bewijs van de overtreding op basis van de enkele constatering door de verbalisant(en) dat de gewenste vreemdeling niet over de vereiste documenten beschikt. Dat bewijs wordt immers gebaseerd op die constatering en op het naar aanleiding daarvan door de verbalisant(en) ingestelde onderzoek. Uit de zich in het dossier bevindende processen-verbaal blijkt dat sprake is geweest van een onderzoek naar nakoming en/of schending van de meergenoemde verplichting uit de Vreemdelingenwet. Het feit dat het resultaat van dat onderzoek mede wordt neergelegd in een sjabloon en/of standaardformulier dat door de betrokken verbalisant wordt ingevuld maakt niet dat geen sprake meer is van een onderzoek. 3.8 Gelet op het vorenstaande acht de kantonrechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastelegde feiten heeft begaan op de wijze zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte bijlagen II. 3.9 Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. De strafbaarheid van de feiten De bewezen verklaarde feiten leveren op: overtreding van een voorschrift, vastgesteld bij artikel 4 eerste lid Vreemdelingenwet 2000, meermalen gepleegd. 5. De strafbaarheid van de verdachte Nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar. 6. De motivering van de sancties en de overige beslissingen 6.1. De hoofdstraf 6.1 Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de kantonrechter zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. 6.2 De kantonrechter is van oordeel dat voor elk der overtredingen een geldboete moet worden opgelegd. De verdachte is eerder voor feiten als de onderhavige vervolgd en/of veroordeeld. De officier van justitie heeft ook ten aanzien van de na 1 januari 2006 gepleegde feiten nog de Richtlijn gehanteerd zoals deze voor die datum gold, dus zonder de verhoogde boetes te vorderen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om anders te beslissen en zal daarom ook van de oude richtlijn uitgaan. Voorts heeft de officier ten aanzien van het onder parketnummer 15/800508-06 als feit 9. tenlastegelegde één boete geëist terwijl het om drie vreemdelingen gaat. Ook hierin zal de kantonrechter de officier van justitie eis volgen, hoewel eigenlijk driemaal het gevorderde bedrag zou kunnen worden opgelegd. Gelet op de genoemde recidive zal de kantonrechter de eis van de officier van justitie ten aanzien van alle feiten volgen, te weten € per binnen het grondgebied van Nederland gebrachte vreemdeling. Dit leidt tot een totaalbedrag van 29 x €2.250,00 = €65.250,00 aan boetes. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften Van toepassing zijn de artikelen 9, 23 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000. 8. Beslissing De kantonrechter beslist als volgt: Hij verklaart bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten zoals vermeld onder 3.7 heeft begaan. Hij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert het hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feit op. Hij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar. Hij veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot betaling van 29 geldboeten van elk €2.250,00, in totaal derhalve €65.250,00. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 september 2006.