
Jurisprudentie
AZ3057
Datum uitspraak2006-11-24
Datum gepubliceerd2006-11-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5007 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5007 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Weigering.
Uitspraak
04/5007 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2004, 03/3058 ZW (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, geboren op 1 juli 1939, heeft in de periode tussen 1965 en 1979 in Nederland gewerkt. In de periode 1978-1979 heeft appellant korte tijd een uitkering ingevolge de Ziektewet ontvangen totdat hij naar Marokko is geremigreerd.
Op 15 december 1998 heeft appellant via de Caisse National de Sécurité Sociale (CNSS) een aanvraag gedaan voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), kennelijk wegens sedert 1978 bestaande arbeidsongeschiktheid in verband met psychische klachten. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft appellant enkele medische stukken overgelegd.
Op verzoek van het Uwv heeft in Marokko een medisch onderzoek plaatsgevonden door de CNSS. Op grond van de rapportage van de CNSS van 4 december 2001, waarin geen noemenswaardige beperkingen ten aanzien van appellants functioneren zijn aangegeven, heeft het Uwv aangenomen dat er voor appellant geen verminderde mogelijkheden tot werken waren en zijn.
De aanvraag van appellant is vervolgens door het Uwv bij besluit van 3 april 2002, gehandhaafd bij besluit van 15 mei 2003, afgewezen omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet kon worden vastgesteld en appellant voorts niet onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest.
De rechtbank heeft het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
Recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat volgens artikel 19 van de WAO voor een verzekerde zodra hij 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
Appellant heeft in 1998 een WAO-uitkering aangevraagd met het oog op een arbeidsongeschiktheid die in 1978/1979 zou zijn ingetreden. Uit het dossier komt naar voren dat appellant een korte periode een uitkering ingevolge de ZW heeft ontvangen, doch niet welke klachten aan die toekenning ten grondslag hebben gelegen. Op basis van de beschikbare gegevens is niet voldoende aannemelijk geworden dat appellant voldoet of heeft voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De medische informatie, waaronder de door appellant overgelegde medische verklaringen die alle dateren uit een periode ruim na de beweerde ingetreden arbeidsongeschiktheid, biedt geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat appellant in de relevante (verzekerde) periode onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt zou zijn geweest. Hierbij heeft de Raad mede in aanmerking genomen dat tot de onderhavige aanvraag in 1998 via de CNSS geen eerdere ziekmelding is ontvangen, terwijl niet valt in te zien dat appellant hiertoe buiten staat zou zijn geweest. Het risico van eventuele onduidelijkheid met betrekking tot appellants medische situatie ten tijde in geding moet door het tijdsverloop van 20 jaar voor rekening van appellant blijven.
Uit het vorenstaande volgt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te worden gebracht voor een WAO-uitkering en dat het Uwv derhalve op goede gronden aan appellant een uitkering ingevolge de WAO heeft geweigerd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 november 2006.
(get.) H.J. Simon.
(get.) M.F. van Moorst.
MK

