Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3058

Datum uitspraak2006-11-24
Datum gepubliceerd2006-11-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4986 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

04/4986 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 augustus 2004, 03/1636 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 november 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.A. van Ham, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2006. Voor appellante is verschenen mr. Van Ham en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn. II. OVERWEGINGEN Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende. Evenals in beroep ligt thans in hoger beroep ter beantwoording de vraag voor of het Uwv bij besluit van 19 juni 2003, waarbij hij heeft gehandhaafd zijn besluit van 20 december 2002, terecht en op goede gronden per 22 augustus 2002 - in aansluiting op het einde van de wachttijd - appellante geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft toegekend. Aan dit besluit ligt de overweging te grondslag dat appellante op 22 augustus 2002 weliswaar beperkingen had voor het verrichten van arbeid doch dat zij met inachtneming van die beperkingen in staat was om haar maatgevende functie van productiemedewerkster te vervullen. De Raad beantwoordt de voormelde vraag net als de rechtbank bij de aangevallen uitspraak bevestigend. De Raad kan de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen geheel onderschrijven en maakt deze tot de zijne. Ook de Raad acht zich voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellante. De grieven van appellante met betrekking tot de geselecteerde functies zal de Raad onbesproken laten aangezien appellante in staat wordt geacht de maatgevende arbeid te verrichten en er reeds daarom geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 november 2006. (get.) J. Brand. (get.) M.H.A. Uri. Gw