Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3071

Datum uitspraak2006-02-03
Datum gepubliceerd2006-11-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers05/1695
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een notariskantoor klaagt over voortduren van de inbeslagneming van dossiers na doorzoeking op notariskantoor. Klager stelt zich op het standpunt dat de inbeslagneming onrechtmatig is geschied, nu de in beslag genomen stukken vallen onder het verschoningsrecht van notaris mr. [Y]. In het onderhavige geval is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Beslissing van de rechtbank te Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de op 15 november 2005 ter griffie van deze rechtbank ingediende klaagschrift, met bijlagen, ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering, van: [naam notariskantoor] (klager), gevestigd te [adres en vestigingsplaats], te dezer zake bijgestaan door zijn raadsman mr. A.J.N. van Stigt, advocaat te Rotterdam. Procedure De rechtbank heeft, naast het klaagschrift, gezien de dossiers met parketnummers 10/640017-05, 10/040123-04 en 10/640137-05 in de strafzaken tegen respectievelijk [verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 3 BV], waarin zich onder meer bevindt: een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met RC-nummers 05/205, 05/3257 en 05/353, uit welk proces-verbaal blijkt dat op 14 september 2005 te Rotterdam door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Rotterdam, mr. drs. J.W.H.G. Loyson, onder [naam notariskantoor], in beslag werden genomen de dossiers als vermeld in de aan het proces-verbaal van doorzoeking gehechte bijlage, waarvan een kopie aan deze beschikking is gehecht. De rechtbank heeft in openbare raadkamer van 13 januari 2006 gehoord: de officier van justitie mr. D.A.T. van der Heem, namens klager: mr. [X], en diens raadsman, mr. A.J.N. van Stigt, advocaat te Rotterdam. Inhoud van de klacht Klager beklaagt zich over het voortduren van de inbeslagneming en over het uitblijven van een last tot teruggave van het inbeslaggenomene. Bevoegdheid De rechtbank is bevoegd van het onderhavige klaagschrift kennis te nemen, nu de inbeslagneming is geschied binnen haar arrondissement. Ontvankelijkheid Het klaagschrift is binnen de bij artikel 552a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn en derhalve tijdig ingediend. Nu klager stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomene, moet hij worden beschouwd als belanghebbende, zodat hij ook in dit opzicht ontvankelijk is in zijn klacht. Beoordeling van de klacht Mr. [X] is de protocolhouder van notaris mr. [Y] sedert 1 september 2003. Mr. [Y] heeft inmiddels zijn praktijk neergelegd. Bij gelegenheid van de betreffende doorzoeking heeft mr. [X] zich mede op advies van de bij de doorzoeking aanwezige voorzitter van de Ring van Notarissen te Rotterdam, mr. J.T. Anema, tegen de inbeslagneming verzet. Mr. [X] heeft daarbij gewezen op zijn uit artikel 22 van de Wet op het Notarisambt voortvloeiende geheimhoudingsplicht alsmede op zijn verschoningsrecht ex artikel 208 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechter-commissaris heeft echter te kennen gegeven voornemens te blijven om tot inbeslagneming van de stukken over te gaan. Als tussenoplossing zijn de rechter-commissaris enerzijds en mr. [X] en mr. Anema anderzijds overeengekomen dat de betreffende stukken zullen worden verzegeld en vervolgens onder de rechter-commissaris zullen blijven totdat onherroepelijk is beslist op de onderhavige klacht. Die procedure is eveneens van toepassing verklaard op de afschriften van de derdengeldrekening welke nadien door klager op het kabinet van de rechter-commissaris zijn aangeleverd. Klager stelt zich op het standpunt dat de inbeslagneming onrechtmatig is geschied, nu de in beslag genomen stukken vallen onder het verschoningsrecht van klager. De stukken zijn immers schriftelijke bescheiden welke aan mr. [Y] in zijn hoedanigheid van notaris zijn toevertrouwd c.q. door hem in die hoedanigheid zijn opgesteld. Ingevolge artikel 98, eerste lid Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen zonder hun toestemming in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap aan de tot verschoning bevoegde persoon als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Bij een zodanige belangenafweging kunnen meewegen de omstandigheid dat er sprake is van medeverdachten en het ten aanzien van die medeverdachten geldende onderzoeksbelang. In het onderhavige geval is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Mr. [Y] heeft in zijn hoedanigheid van notaris meegewerkt aan vele zogenaamde ABC-transacties waarbij vaak in slechte staat van onderhoud verkerende panden die zijn gelegen in zogenaamde probleemwijken in Rotterdam op één dag tweemaal werden verkocht. Vermoed wordt dat de tussenliggende koper en verkoper (de "B") telkens een zogenaamde stroman was. Het betrof immers personen zonder vermogen of inkomen die veelal in Suriname wonen. Het vermoeden bestaat voorts dat de betaling niet door de stroman (de koper in de akte) zelf is verricht en dat de winsten die ten goede komen aan de betrokken strolieden niet aan hen zijn uitgekeerd, maar aan de verdachten, de gebroeders [verdachte 1 en verdachte 2] en/of [verdachte 3 BV]. Een dergelijke constructie is volgens de officier van justitie opgezet teneinde de vennootschapsbelasting op grote schaal te ontduiken. De geschatte benadeling van de fiscus bedraagt thans ruim vierhonderdduizend euro. In raadkamer heeft de officier van justitie medegedeeld dat mr. [Y] inmiddels als verdachte wordt aangemerkt. Gelet op de inhoud van de thans aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken kan dit standpunt niet op voorhand als onjuist worden aangemerkt. De rechtbank heeft bij voornoemde belangenafweging ook betrokken het onderzoeksbelang dat vergt dat inzicht wordt verkregen in de financiële afwikkeling van de ABC-transacties. De verdenking bestaat dat de eerstgenoemde verdachten hun geldstromen onder meer via de derdengeldrekening van klager hebben laten lopen. Het is niet aannemelijk dat op een minder ingrijpende wijze dan door middel van een doorbreking van het verschoningsrecht die geldstromen kunnen worden blootgelegd. De officier van justitie heeft ten slotte met een beroep op het onderzoeksbelang de rechtbank verzocht om te bepalen dat de door de rechter-commissaris gedane toezegging dat de stukken onder de rechter-commissaris blijven totdat onherroepelijk op de onderhavige klacht is beslist, ongedaan wordt gemaakt. Voor zover zulks al in het kader van deze procedure mogelijk zou zijn, acht de rechtbank het belang dat door de officier van justitie is geschetst niet zodanig zwaarwegend dat die toezegging niet gestand zou moeten worden gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat geen van de verdachten zich thans (nog) in voorlopige hechtenis bevindt, zodat in zoverre geen belang bestaat bij een zeer spoedige afronding van het onderzoek. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard. Beslissing De rechtbank, meervoudige raadkamer voor strafzaken: - verklaart het beklag ongegrond. Deze beslissing is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank op 3 februari 2006 door: mr. Van Boven, voorzitter, en mrs. Reinds en Havik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuijs, griffier. De oudste rechter en de jongste rechter zijn bij afwezigheid buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.