Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3190

Datum uitspraak2006-11-20
Datum gepubliceerd2006-11-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605435/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 10 november 2005 heeft de gemeenteraad van Nijkerk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 oktober 2005, het bestemmingsplan "Landgoed Bouwfonds 2005" vastgesteld.


Uitspraak

200605435/2. Datum uitspraak: 20 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 10 november 2005 heeft de gemeenteraad van Nijkerk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 oktober 2005, het bestemmingsplan "Landgoed Bouwfonds 2005" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 juni 2006, kenmerk 2005-013130, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 25 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 25 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 november 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Verzoekers stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Volgens hen is het plan in strijd met het provinciale en gemeentelijke beleid en met hetgeen op grond van eerder verleende tijdelijke vrijstellingen mocht worden verwacht, worden het landschap, het aangrenzende landgoed en hun uitzicht aangetast en is onvoldoende onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie. Volgens hen bestaan betere alternatieven. Om te voorkomen dat het bestemmingsplan bij de beslissing op de bezwaren tegen de verleende bouwvergunning geldt als toetsingskader en daarna bij de toetsing van die beslissing in rechte toetsingskader blijft, verzoeken zij de goedkeuring van het plan te schorsen. 2.3.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Volgens hem sluit het plan aan bij de doelstellingen van het Streekplan Gelderland 2005 voor "Groen in en om de stad". Voor zover het plan in strijd is met het algemene bedrijvenbeleid en het verstedelijkingsbeleid in dat streekplan, is de voorgeschreven afwijkingsprocedure gevolgd, aldus verweerder. Verder blijkt uit het verkeersonderzoek dat de bijdrage van het plan aan de toekomstige verkeersintensiteit zeer gering zal zijn. 2.4.    Verzoekers hebben hun stelling dat het plan in strijd is met het provinciale en gemeentelijke beleid niet nader onderbouwd. Evenmin hebben zij gemotiveerd waarom verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen uitgaan van de uitkomsten van het verkeersonderzoek, noch waarom het gewicht dat hij aan de aantasting van het karakteristieke landschap, het aangrenzende landgoed en hun uitzicht heeft toegekend, te gering is. Op voorhand is voorts niet aannemelijk gemaakt dat het plan in strijd is met rechtens te honoreren verwachtingen. Het bestaan van alternatieven kan ten slotte op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Gelet op het vorenstaande hebben verzoekers de Voorzitter er echter niet van kunnen overtuigen dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting       w.g. Bosnjakovic Voorzitter        ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2006 410