Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3295

Datum uitspraak2006-11-27
Datum gepubliceerd2006-11-30
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6327 AW-VV-W.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wrakingsverzoek afgewezen.


Uitspraak

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak op 27 november 2006 van de CENTRALE RAAD VAN BEROEP meervoudige kamer Zitting hebben: J.C.F. Talman als voorzitter, T. Hoogenboom en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Koerts als griffier. Zaaknummer: 06/6327 AW-VV-W. Bij brief van 23 november 2006 heeft, op grond van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), [verzoeker], verzoeker, verzocht om wraking van het lid van de Raad R. Kooper. Hij is als voorzieningenrechter belast met de behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening 06/6327 AW-VV tussen verzoeker en het College van bestuur van de Open Universiteit Heerlen. Het onderzoek ter zitting heeft heden plaatsgevonden. Verzoeker is in persoon verschenen. Kooper heeft niet in de wraking berust en geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. De Raad wijst het verzoek om wraking af en overweegt daartoe het volgende. In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een wrakingsgrond moet zodoende zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb (PG Awb II, blz 410) is de ratio van het instituut van de wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Bij brief van 18 november 2006 heeft verzoeker voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting van heden de oproeping van een getuige, de heer mr. [naam getuige], verzocht. Daarbij heeft verzoeker meegedeeld dat hij de aanwezigheid van genoemde persoon bij de behandeling ter zitting van belang acht in verband met een bepaalde door hem nader omschreven grond tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij schrijven van 21 november 2006 heeft de griffier aan verzoeker bericht dat geen termen aanwezig zijn geacht getuige(n) op te roepen. Het wrakingsverzoek berust op de grond dat door de hiervoor vermelde afwijzing door de voorzieningenrechter, de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, aangezien de afwijzing, gegeven de reden van het verzoek de desbetreffende getuige op te roepen, een objectieve grond voor vrees voor een vooringenomen oordeel in kwestie oplevert. De Raad overweegt dat uit de ratio van het wrakingsinstrument voortvloeit dat het niet is bedoeld als een rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen. De beslissing om geen gebruik te maken van de bevoegdheid om getuige(n) op te roepen, is een procedurele beslissing waaruit naar het oordeel van de Raad geen (schijn van) partijdigheid kan worden afgeleid. Dit geldt in een voorlopige voorzieningsprocedure niet anders dan in een bodemprocedure. In de afwijzing van het verzoek ziet de Raad geen enkele aanwijzing voor de (veronder)stelling dat op enigerlei wijze is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ook anderszins bevat het wrakingsverzoek geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat door het behandelen van het verzoek van een voorlopige voorziening door Kooper de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Waarvan proces-verbaal, Utrecht, 27 november 2006 De voorzitter, De griffier, J.C.F. Talman R.E. Koerts