
Jurisprudentie
AZ3296
Datum uitspraak2006-11-07
Datum gepubliceerd2006-11-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/005785-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/005785-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de verdachte welbewust op het slachtoffer is ingereden, terwijl het slachtoffer op een fiets reed. Evenmin is komen vast te staan dat de verdachte op die korte afstand met een zeer hoge snelheid is ingereden op het slachtoffer. Onder voormelde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels de kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden door het op de wijze als verdachte heeft gedaan inrijden op het slachtoffer niet aannemelijk te achten.
Mitsdien wordt de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/005785-04
Datum uitspraak: 7 november 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2005 en
24 oktober 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op 13 november 2004 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door haar, verdachte, bestuurde personenauto welbewust is ingereden op die [naam slachtoffer], terwijl die [naam slachtoffer] op een fiets reed, althans zat, en/of tegen die [naam slachtoffer] is aangereden en/of die [naam slachtoffer] omver heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het requisitoir
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 22 juni 2005 gevorderd dat de verdachte terzake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de richtlijnen van de reclassering, en
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 24 oktober 2006 bij deze vordering gepersisteerd.
De raadsvrouwe heeft wederom geconcludeerd tot vrijspraak.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de verdachte welbewust op [naam slachtoffer] is ingereden, terwijl die [naam slachtoffer] op een fiets reed. Evenmin is komen vast te staan dat de verdachte op die korte afstand met een zeer hoge snelheid is ingereden op die [naam slachtoffer]. Onder voormelde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels de kans dat [naam slachtoffer] zou komen te overlijden door het op de wijze als verdachte heeft gedaan inrijden op die [naam slachtoffer] niet aannemelijk te achten.
Mitsdien wordt de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer], [adres slachtoffer], in
haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Th.J.M. Oostdijk, voorzitter, mr. M.E. Kramer en
mr. I.M.T. Wijnands, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 november 2006.

