Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3336

Datum uitspraak2006-11-08
Datum gepubliceerd2006-11-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/470836-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanhouding verricht door opsporingsambtenaren in burgerkleding. Nu zij zich niet voorafgaand hebben gelegitimeerd, is geen sprake geweest van een optreden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, zoals bedoeld in art. 180 van het Wetboek van Strafrecht.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Parketnummer: 06/470836-06 Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank op 8 november 2006. Tegenwoordig: mr. Krijger, politierechter, mr. De Vries, officier van justitie, en mr. Kuipers, griffier. Uitgeroepen wordt de zaak tegen na te noemen verdachte. De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op vragen van de politierechter te zijn genaamd: [verdachte], geboren te [plaats] op [geboortedatum], wonende te [adres]. De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen deze zal horen en deelt de verdachte mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is. De officier van justitie draagt de zaak voor. De politierechter deelt mee de korte inhoud van het onderhavige procesdossier. Op vragen van de politierechter verklaart de verdachte, zakelijk weergegeven, het volgende: Ik heb op 11 juni 2006 in Harderwijk in het steegje staan wildplassen. Er kwam een groep jongens van onze leeftijd op ons af en voordat ik iets kon zeggen, werd ik tegen de grond gewerkt. Veel later kwamen we er pas achter dat ze van de politie waren. Het was die dag Aaltjesdag in Harderwijk en we zijn de hele dag als vrijwilliger actief geweest. ’s Avonds hebben we nog wat gedronken. We waren echter niet dronken. De officier van justitie voert het woord, leest de vordering voor en legt deze aan de politierechter over. De verdachte voert het woord tot verdediging en verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende: Die avond zijn er meerdere klachten geweest over het politieoptreden. De politierechter onderbreekt de behandeling korte tijd voor beraad. Na hervatting wordt aan verdachte het recht gelaten het laatst te spreken. De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven. De politierechter spreekt het vonnis uit. AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS Inhoud van de tenlastelegging: Aan de verdachte wordt ten laste gelegd, dat: hij op of omstreeks 11 juni 2006 te Harderwijk, althans in de gemeente Harderwijk, toen (een) aldaar in burger geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) [agent A], agent van politie Team Heerde-Hattem en/of [agent B], agent van politie Team Ermelo-Putten verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden; art 180 Wetboek van Strafrecht Vrijspraak: Naar het oordeel van de politierechter is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken. Daarbij overweegt de politierechter het volgende. Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] volgt dat verdachte zich na afloop van ‘Aaltjesdag’ in Harderwijk in een steegje heeft schuldig gemaakt aan wildplassen. Toen zij uit het steegje kwamen en hun weg wilden vervolgen, werden zij aangesproken door een groep mannen die zich niet aanstonds hebben kenbaar gemaakt als zijnde opsporingsambtenaar in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge artikel 2 onder a van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is de ambtenaar, indien hij optreedt in burgerkleding, gehouden zich ongevraagd te legitimeren. Naar het oordeel van de politierechter dient dit voorschrift aldus te worden uitgelegd, dat de politieambtenaar in burger zich reeds bij het eerste contact met een verdachte legitimeert. Eerst dan is immers de hoedanigheid van de opsporingsambtenaar voor de verdachte kenbaar. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake geweest. Blijkens de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] hebben de betreffende opsporingsambtenaren zich eerst na de aanhouding en de daarmee gepaard gaande toepassing van geweld gelegitimeerd. Verdachte en [medeverdachte] hebben hun verzet toen onmiddellijk gestaakt. De politierechter heeft geen reden aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. De politierechter acht, gezien het voorgaande, aannemelijk dat verbalisanten zich pas na de aanhouding van verdachten hebben gelegitimeerd. Daarmee kan in het onderhavige geval niet gezegd worden dat het optreden van de betreffende opsporingsambtenaren vóórdat zij zich legitimeerden, geschiedde in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Gelet hierop wordt verdachte vrijgesproken. BESLISSING: De politierechter: Verklaart niet bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. De politierechter deelt mede dat de officier van justitie binnen 14 dagen na heden tegen dit vonnis hoger beroep kan instellen.