Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3407

Datum uitspraak2006-11-21
Datum gepubliceerd2006-11-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/410063-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen sprake van een misdrijf als omschreven in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, nu niet voldaan is aan de vereiste van dubbele causaliteit. Wel is er sprake van onoordeelkundig rijden, nu verdachte in de laadbak van een shovel personen heeft vervoerd, terwijl het motorrijtuig daarvoor niet geschikt was


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/410063-05 Datum uitspraak: 21 november 2006 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 november 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats en datum verdachte] wonende te [adres verdachte]. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 6 januari 2005, in de gemeente Onderbanken, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (shovel), daarmede rijdende over het voor het openbaar verkeer openstaand campingterrein "de Brenkberg" gelegen op of aan de weg, de Bouwbergstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [naam slachtoffer], werd gedood, welke bovenbedoelde gedraging(en) roekeloos althans (aanmerkelijk) onvoorzichtig en/of onoplettend was/waren en hieruit heeft/hebben bestaan dat hij, verdachte, na gebruik van alcoholhoudende drank, als bestuurder van een motorrijtuig (shovel) 2 personen heeft laten instappen althans heeft laten plaatsnemen in een aan dat motorrijtuig (shovel) bevestigde (voor)bak en/of (vervolgens) met dat motorrijtuig (shovel) over voornoemd campingterrein is gaan rijden althans die personen met dat motorrijtuig (shovel) staande althans zittende in die (voor)bak heeft vervoerd, waardoor althans mede waardoor tijdens dat rijden en/of vervoeren een van die personen, te weten die [naam slachtoffer] voornoemd, uit die (voor)bak is gevallen en hij, verdachte, (vervolgens) een althans meerdere keren in botsing en/of aan- of overrijding is gekomen met die [naam slachtoffer], zulks, terwijl, hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij op of omstreeks 6 januari 2005, in de gemeente Onderbanken, als bestuurder van een voertuig, (met beperkte snelheid, shovel)), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 795 ug/l microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; en/of hij op of omstreeks 6 januari 2005, in de gemeente Onderbanken, als bestuurder van een motorrijtuig (shovel) 2 personen heeft laten instappen althans heeft laten plaatsnemen in een aan dat motorrijtuig (shovel) bevestigde (voor)bak en/of (vervolgens) met dat motorrijtuig (shovel) over voornoemd campingterrein is gaan rijden althans die personen met dat motorrijtuig (shovel) staande althans zittend in die (voor)bak heeft vervoerd, en/althans zo onvoorzichtig en/of onoplettend of onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze heeft gereden en/althans op zodanige wijze heeft geremd, waardoor/dat althans mede waardoor tijdens dat rijden en/of vervoeren een van die personen, uit die (voor)bak is gevallen en hij, verdachte, (vervolgens) een althans meerdere keren in botsing of aanrijding is gekomen met die gevallen persoon, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. De vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Ten aanzien van deze vrijspraak overweegt de rechtbank als volgt. Wil een feit kunnen worden gekwalificeerd als het misdrijf, zoals omschreven in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dan dient te zijn voldaan aan het vereiste van dubbele causaliteit. Daarmee wordt gedoeld op het causaal verband tussen de gedraging van de verdachte (oftewel diens schuld) en het dientengevolge veroorzaakte verkeersongeval, alsmede het causaal verband tussen dit verkeersongeval en het letsel dat daardoor aan het slachtoffer werd toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat in casu niet is gebleken dat er sprake is van een causaal verband tussen de gedraging van de verdachte, te weten het rijden van de verdachte met de shovel, en het ongeval. Niet bewezen kan worden dat het ongeval het gevolg is van het ten laste gelegde roekeloze, althans onvoorzichtige en/of onoplettende en/of onoordeelkundige gedrag van de verdachte. Immers, uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat het rijgedrag van de verdachte er aanleiding toe heeft gegeven dat het slachtoffer uit de voorbak is gevallen. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen het feit dat de tweede persoon, die zich tijdens het rijden met de shovel ook in de voorbak bevond en die niet uit deze bak is gevallen, heeft verklaard dat de verdachte gewoon rustig, in wandeltempo, heeft gereden en geen gekke stunts heeft uitgehaald. De verdachte kan enkel het verwijt worden gemaakt dat hij als bestuurder van een voertuig, de shovel, personen heeft vervoerd, terwijl dit voertuig daarvoor niet geschikt was. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft ook het verweer gevoerd dat het voertuig in casu geen shovel betreft, maar een (ouder type) tractor met voorop een laadschop en achterop een graafmachine. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit door de raadsman gevoerde verweer dat, hoewel uit het proces-verbaal van politie blijkt dat het bij het ongeval betrokken motorrijtuig de hierboven vermelde tractor betreft, de verdachte zélf tijdens zijn verhoor bij de politie heeft verklaard gereden te hebben in een shovel. Naar het oordeel van de rechtbank kan er bij de verdachte, na lezing van de tenlastelegging, geen misverstand bestaan over het soort motorrijtuig dat bij het ongeval betrokken is geweest, zodat dit verweer moet worden verworpen. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair als eerste feit en het subsidiair als tweede feit ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat subsidiair eerste feit hij op 6 januari 2005, in de gemeente Onderbanken, als bestuurder van een voertuig (shovel), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 795 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; en subsidiair tweede feit hij op 6 januari 2005, in de gemeente Onderbanken, als bestuurder van een motorrijtuig (shovel) 2 personen heeft laten instappen in een aan dat motorrijtuig (shovel) bevestigde (voor)bak en vervolgens met dat motorrijtuig (shovel) over voornoemd campingterrein is gaan rijden en zo onoordeelkundig heeft gereden, mede waardoor tijdens dat rijden een van die personen uit die (voor)bak is gevallen en hij, verdachte, vervolgens meerdere keren in botsing is gekomen met die gevallen persoon, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt. De bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs met betrekking tot het subsidiair als eerste feit en het subsidiair als tweede feit ten laste gelegde De raadsman heeft ten aanzien van het subsidiair als eerste feit ten laste gelegde betoogd dat er sprake is van een onjuist uitgevoerd ademanalyseonderzoek, weshalve vrijspraak dient te volgen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verbalisant [naam verbalisant] op pagina 16 van het proces-verbaal verklaart dat hij op 6 januari 2005 om 1.20 uur verdachte heeft bevolen om medewerking te verlenen aan het onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Wegenverkeerswet, terwijl uit de stukken met betrekking tot de ademanalyse blijkt dat het onderzoek op dat tijdstip al zou zijn geëindigd. Ten aanzien van het subsidiair als tweede feit ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, nu bewijs ontbreekt voor het ten laste gelegde onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en/althans op andere wijze zodanig rijden of remmen, dat daardoor een persoon uit de laadschop is gevallen. De rechtbank overweegt met betrekking tot het subsidiair als eerste feit ten laste gelegde dat uit het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant] blijkt dat het eerste directe contact met verdachte dat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet, plaatsvond om 00.15 uur en dat vervolgens de ademonderzoekprocedure, blijkens de uitdraai van het Honac-apparaat, om 01.09 uur aanving. Het onderzoek is dus aangevangen op een tijdstip, dat lag tenminste twintig minuten na het tijdstip van het eerste directe contact met verdachte. Daarmee voldoet het onderzoek aan de wettelijke vereisten. Dat het ademanalyseapparaat in casu niet naar behoren functioneerde, is niet gebleken. Het subsidiair als tweede feit ten laste gelegde kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezenverklaard, nu de verdachte een verwijt kan worden gemaakt betreffende het ontstaan van het ongeval, door welk ongeval gevaar op de weg werd veroorzaakt. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte onoordeelkundig heeft gereden, welke onoordeelkundigheid daarin is gelegen, dat de verdachte als bestuurder van een motorrijtuig, een shovel, personen heeft vervoerd, terwijl dit motorrijtuig niet voor vervoer van personen geschikt was. Mede doordat de verdachte is gaan rijden, heeft het ongeval plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer van de raadsman. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair als eerste feit en subsidiair als tweede feit meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: subsidiair eerste feit: overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 en subsidiair tweede feit: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straffen De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primaire feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest. De raadsman heeft vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair als eerste feit en het subsidiair als tweede feit ten laste gelegde bepleit. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Ten aanzien van het subsidiair als eerste feit bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat in casu een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor het hierna te noemen aantal uren, op zijn plaats is. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank daarnaast, voor de duur als hieronder vermeld, aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank houdt tenslotte ten nadele van de verdachte bij de straftoemeting rekening met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake van het rijden onder invloed van alcohol is veroordeeld. De rechtbank zal terzake van het subsidiair als tweede feit bewezenverklaarde een geldboete opleggen. Zij zal bepalen dat de opgelegde geldboete in 10 achtereenvolgende maandelijkse termijnen van € 50,00 mag worden voldaan. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met het ernstig leed dat de verdachte aan de nabestaanden heeft berokkend en de financiële draagkracht van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen Bij de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met het ernstige leed dat de verdachte aan de nabestaanden heeft berokkend. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er daarentegen ook rekening mee gehouden dat niet valt uit te sluiten dat ook het alcoholgebruik van het slachtoffer [naam slachtoffer] een rol heeft gespeeld bij diens vallen uit de voorbak. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 23, 24a, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair als eerste feit en het subsidiair als tweede feit ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair als eerste feit en subsidiair als tweede feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte ter zake van het subsidiair als eerste feit bewezenverklaarde tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf voor de duur van 40 uren; - beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast; - ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair als eerste feit bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden; - bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van voormelde ontzegging van de rijbevoegdheid geheel in mindering zal worden gebracht; - veroordeelt de verdachte ter zake van het subsidiair als tweede feit bewezenverklaarde tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen; - bepaalt dat de opgelegde geldboete in 10 achtereenvolgende maandelijkse termijnen van € 50,00 mag worden voldaan. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. J.P.M. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 november 2006, zijnde mr. J.P.M. Schwillens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.