Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3448

Datum uitspraak2006-11-30
Datum gepubliceerd2006-11-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/2579
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechter oordeelt: Hema-sale geen evenement . De rechter stelt vast dat het houden van de Hema-sale in de Americahal te Apeldoorn in strijd is met het geldende bestemmingsplan en dus met een wettelijk voorschrift.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector bestuursrecht Reg.nr.: 06/2579 PROCES-VERBAAL VAN MONDELINGE UITSPRAAK op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen: Hema B.V., te Amsterdam, en twee andere besloten vennootschappen, verzoeksters, gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, verweerder, gemachtigde: J. Groeneveld. 1. Bestreden besluit Besluit van verweerder van 29 november 2006, waarbij Hema B.V. onder oplegging van een dwangsom is gelast de voorgenomen magazijnverkoop op het perceel, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie M, nummer 7010, plaatselijk bekend Laan van Erica 50, de Americahal, op en na 1 december 2006 geen doorgang te laten vinden, op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per dag met een maximum van € 600.000,-. 2. Motivering Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Vooropgesteld wordt dat van verzoeksters in ieder geval Hema B.V. is aan te merken als belanghebbende. Vaststaat dat Hema B.V. voornemens is om op 1 t/m 3 en 8 t/m 10 december 2006 in de Americahal een magazijnverkoop te organiseren. Het betreffende gebruik van de Americahal is in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan “Sportpark De Voorwaarts” ter plaatse geldende bestemming “Bijzondere doeleinden”. Voor zover verzoeksters hebben betoogd dat het voorgenomen gebruik zo incidenteel van aard is dat niet van met het bestemmingsplan strijdig gebruik kan worden gesproken, kunnen zij daarin niet worden gevolgd. Verweerder is dan ook bevoegd ter zake handhavend op te treden. Van concreet zicht op legalisering is niet gebleken. Met verweerder moet worden geoordeeld dat de voorgenomen magazijnverkoop detailhandel en (derhalve) geen evenement betreft. Van een markt of beurs kan niet worden gesproken, omdat kenmerkend daarvoor is dat er meerdere – zo niet vele – aanbieders zijn. In dit geval gaat het om slechts één aanbieder van koopwaar aan particulieren. De feestelijk getinte entourage van de magazijnverkoop neemt niet weg dat in overwegende mate sprake is van detailhandel. Het toekomstige bestemmingsplan “De Voorwaarts” – waarin het eerdere gedoogbeleid nadere uitwerking krijgt – kan gelet op het voorgaande geen basis voor het verlenen van vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan bieden, nog daargelaten dat het besluit tot goedkeuring van bestemmingsplan “De Voorwaarts” onlangs door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is geschorst. Evenmin kan worden gezegd dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in deze concrete situatie dient te worden afgezien. Niet gebleken is dat verweerder vóór afgelopen vrijdag al op de hoogte was van de voorgenomen magazijnverkoop. Daarvan uitgaande kan niet worden gezegd dat verweerder onaanvaardbaar lang heeft gewacht met handhavend optreden. Daarbij komt dat verzoeksters zelf veel eerder met verweerder in contact hadden kunnen treden met betrekking tot de voorgenomen activiteit. De omstandigheid dat ten tijde van het “Boekenfestijn” in juni 2006 niet is onderkend dat niet van een beurs maar van detailhandel sprake was, leidt er niet toe dat thans niet handhavend opgetreden kan worden. Mede gelet op het grootschalige karakter van de voorgenomen magazijnverkoop is de opgelegde dwangsom voorshands niet onevenredig hoog te achten. In hetgeen verzoeksters verder hebben aangevoerd, heeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten gevonden om het bestreden besluit (anderszins) onrechtmatig te achten. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan op 30 november 2006. Waarvan proces-verbaal, mr. P.M. Saedt mr. K. van Duyvendijk, griffier voorzieningenrechter Afschrift verzonden op: