Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3491

Datum uitspraak2006-11-29
Datum gepubliceerd2006-12-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4406 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Meer beperkingen dan aangenomen?


Uitspraak

04/4406 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2003, 03/3752 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 november 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. H.C. Lenaerts, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2006. Appellante was vertegenwoordigd door mr. Lenaerts. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.L.T. Weltevreden. II. OVERWEGINGEN Appellante, voorheen werkzaam als groepsleerkracht, is per 21 augustus 2000 uitgevallen met pijnklachten in armen en benen en vermoeidheidsklachten. Per 20 augustus 2001 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De WAO-uitkering van appellante is in het kader van de eerstejaars herbeoordeling bij besluit van het Uwv van 3 oktober 2002 per 4 december 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 december 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak voor zover die ziet op het bestreden besluit bestreden. Kort samengevat heeft appellante aangevoerd dat haar gezondheidssituatie sedert 20 augustus 2001 niet is verbeterd, maar juist is verslechterd. Zij ondervindt naar haar mening aanzienlijk meer beperkingen dan in de zogenoemde functionele mogelijkhedenlijst zijn opgenomen. Zij acht zich niet in staat de haar voorgehouden functies te verrichten. Ten aanzien van de realiteitswaarde van de functie schadecorrespondent refereert appellante zich aan het oordeel van de Raad. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts omtrent de gezondheidssituatie van appellante per 4 december 2002 en de bij haar bestaande mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, zoals neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst, voor onjuist te houden. Hoewel door de (bezwaar)verzekeringsarts geen objectiveerbare oorzaak voor de klachten van appellante is vastgesteld - hetgeen strookt met de verklaring van reumatoloog P. Baudoin van 30 maart 2000 dat hij geen oorzaak heeft kunnen vinden voor de klachten van appellante - is met deze klachten wel rekening gehouden. Niet is kunnen blijken dat dit op onvoldoende wijze is geschied. Ook in hoger beroep heeft appellante geen informatie van medische aard verstrekt waaruit zou kunnen blijken dat de (bezwaar)verzekeringsarts de gezondheidssituatie van appellante heeft miskend en haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid per 4 december 2002 heeft overschat. Aan het vorenstaande kan niet afdoen dat de gezondheidssituatie van appellante per eerdere datum van 20 augustus 2001 anders is ingeschat. Dit reeds omdat niet die datum in deze procedure in geding is. Daargelaten het antwoord op de vraag of per 20 augustus 2001 een juiste inschatting heeft plaatsgevonden, staat in deze procedure centraal de situatie per 4 december 2002, welke situatie geheel op haar eigen merites dient te worden beoordeeld. Op basis van de voor appellante bestaande mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, zoals neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst, kan appellante de functies waarop het Uwv de schatting heeft gebaseerd, vervullen. De Raad is ten slotte - onder verwijzing naar zijn vaste jurisprudentie, zoals deze blijkt uit de door de rechtbank aangehaalde uitspraak - met de rechtbank van oordeel dat de functie schadecorrespondent voldoende realiteitswaarde heeft. Het hoger beroep van appellante slaagt mitsdien niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. Er zijn geen gronden aanwezig voor een vergoeding van de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. De uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C. Bruning en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) J.J. Janssen. MK