Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3504

Datum uitspraak2006-11-16
Datum gepubliceerd2006-12-01
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 06/723
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om verlenging van de duur van de prestatiebeurs afgewezen, want zwangerschap is geen functiestoornis. Eiseres had verzoek gedaan in verband met zwangerschap. Nu verweerster in het bestreden besluit niet heeft beslist op de vraag of de psychische klachten van eiseres gerekend moeten worden tot een "functiestoornis" als bedoeld in artikel 5.6, achtste lid, van de Wsf 2000, valt deze vraag buiten de grenzen van het geding en zal de rechtbank daarover geen beslissing geven. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het zorgvuldigheidsbeginsel niet zover reikt dat van verweerster in gevallen als de onderhavige verlangd kan worden dat zij bij de voorbereiding van besluiten op bezwaar ambtshalve onderzoek verricht naar andere (medische) gronden voor toewijzing van het verzoek tot verlenging, dan die door de student zijn aangevoerd in het verzoek of in het bezwaarschrift.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Sector Bestuursrecht Zaaknummer: WSFBSF 06/723 Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde mr. W.H. Boomstra, tegen De hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster. 1. Ontstaan en loop van de zaak Eiseres heeft op 11 juli 2005 een verzoek ingediend tot verlenging van de prestatiebeurs in verband met zwangerschap. Bij besluit van 28 oktober 2005 heeft verweerster het verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 28 november 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 januari 2006 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 februari 2006, aangevuld bij brief van 6 april 2006, beroep ingesteld. Het beroep is op 30 augustus 2006 ter zitting behandeld waar zijn verschenen eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster is verschenen bij gemachtigde P.E. Merema. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd. 2. Motivering 2.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerster terecht de aanvraag van eiseres tot verlenging van de duur van de prestatiebeurs heeft afgewezen. 2.2. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving van belang. Artikel 5.6, achtste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) luidt als volgt: “De IB-Groep verlengt op aanvraag van de student de duur van de prestatiebeurs eenmalig met één jaar indien de student blijkens gedagtekende verklaringen van een arts en van het bestuur van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven, als gevolg van een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis niet in staat is het afsluitend examen met goed gevolg af te ronden binnen dat aantal jaren prestatiebeurs.” Ingevolge artikel 11.5 van de Wsf 2000 – de zogenaamde hardheidsclausule – kan de IB-Groep voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 2.3. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlenging van de duur van de prestatiebeurs, aangezien zwangerschap geen functiestoornis is in de zin van artikel 5.6, achtste lid, van de WSF 2000. Eiseres kan een beroep doen op het afstudeerfonds van de onderwijsinstelling waar ze de opleiding volgt. Dat in het verleden ten onrechte verlenging van de duur is toegekend op grond van zwangerschap, kan nu geen reden vormen om voor eiseres ook de duur te verlengen. Er is niet gebleken van ernstige medische complicaties, die ook zonder dat er sprake was van zwangerschap zouden leiden tot toekenning van de verlenging. Voorts is niet gebleken van een zeer bijzondere individuele omstandigheid die toepassing van de hardheidsclausule zou rechtvaardigen. Verweerster heeft ten slotte gesteld – zakelijk weergegeven – dat de psychische component niet in bezwaar is aangevoerd, zodat daar niet bij het bestreden besluit op is beslist en dus buiten de omvang van het geding valt. 2.4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij in verband met een complex van deels medische factoren niet kan functioneren. In verband met de gepaard gaande spanningen is er in die zin sprake van een psychische functiestoornis. Eiseres heeft haar stelling onderbouwd met een brief van haar huisarts van 4 april 2004. 2.5.1. De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak uitsluitend kan worden beoordeeld de afwijzing door verweerster van het verzoek tot verlenging van de duur van de prestatiebeurs met één jaar op grond van zwangerschap als bijzondere medische omstandigheid. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat blijkens haar aanvraag om verlenging van 11 juli 2005 en de bijlagen van de studentendecaan en de huisarts, eiseres alleen de zwangerschap heeft aangevoerd als reden voor verlenging van de prestatiebeurs. Zij verwachtte haar kind op 10 november 2005 en ook na de bevalling zou zij 6 tot 8 weken niet kunnen studeren. Bij besluit van 28 oktober 2005 heeft verweerster geoordeeld dat zwangerschap geen functiestoornis is in de zin van artikel 5.6, achtste lid, van de Wsf 2000 en dat niet is gebleken van complicaties in de zwangerschap. Voorts is in dit verband van belang dat, hetgeen ter zitting is bevestigd door eiseres, zij in de bezwaarfase alleen heeft aangevoerd dat de verlenging op grond van de zwangerschap – evenals anderen voor haar – wél moet worden toegewezen. Zij heeft met name niet aangevoerd dat sprake is van een functiestoornis in de vorm van psychische problemen. In het bestreden besluit heeft verweerster dan ook alleen een oordeel gegeven over de zwangerschap als grond voor het verzoek. Er was geen aanleiding voor verweerster om te onderzoeken of sprake is van een (andere) functiestoornis bij eiseres. Daarmee heeft verweerster naar het oordeel van de rechtbank het besluit van 28 oktober 2005 op grondslag van het bezwaarschrift volledig heroverwogen. De rechtbank onderschrijft derhalve niet de stelling van eiseres dat verweerster de aanvraag en het bezwaarschrift te beperkt heeft opgevat. Nu verweerster in het bestreden besluit niet heeft beslist op de vraag of de psychische klachten van eiseres gerekend moeten worden tot een “functiestoornis” als bedoeld in artikel 5.6, achtste lid, van de Wsf 2000, valt deze vraag buiten de grenzen van het geding en zal de rechtbank daarover geen beslissing geven. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het zorgvuldigheidsbeginsel niet zover reikt dat van verweerster in gevallen als de onderhavige verlangd kan worden dat zij bij de voorbereiding van besluiten op bezwaar ambtshalve onderzoek verricht naar andere (medische) gronden voor toewijzing van het verzoek tot verlenging, dan die door de student zijn aangevoerd in het verzoek of in het bezwaarschrift. 2.5.2. Het beleid van verweerster in gevallen als deze is om een zonder complicaties verlopen zwangerschap niet als functiestoornis te kwalificeren op grond waarvan de duur van de prestatiebeurs kan worden verlengd. Dit beleid is kenbaar gemaakt, onder meer door publicatie op de internetsite van verweerster. De rechtbank is van oordeel dat verweerster met dit beleid en deze kwalificatie geen onjuiste uitleg aan het begrip “functiestoornis” heeft gegeven. De rechtbank heeft ook voor het overige geen grond om te oordelen dat de bestreden beslissing onjuist is of onzorgvuldig tot stand is gekomen. 2.5.3. Voor zover in het verleden aan enkele andere studenten in vergelijkbare omstandigheden als eiseres, in strijd met voornoemd beleid van verweerster ten onrechte wel een verlenging van de duur van de prestatiebeurs is toegekend, kan eiseres daaraan niet het recht ontlenen dat verweerster ook in haar geval zal handelen in strijd met dit beleid. 2.5.4. Voor zover eiseres van mening is dat de afwijzing van de aanvraag voor verlenging een onbillijkheid van overwegende aard oplevert, overweegt de rechtbank dat voor het buiten toepassing laten van de wet op grond van artikel 11.5 van de Wsf 2000 sprake moet zijn van zeer bijzondere omstandigheden. Hiervan is de rechtbank niet gebleken. Verweerster heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen afzien van haar bevoegdheid om met toepassing van artikel 11.5 van de Wsf 2000 de wet buiten toepassing te laten. 2.6. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het beroep ongegrond is. Bij deze beslissing is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 16 november 2006 door mr. G.W.J. Harten, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.K. Collins, griffier. griffier, rechter, Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerster hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.