Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3594

Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-12-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1558 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Maatregel WW-uitkering. Onvoldoende sollicitatieactiviteiten.


Uitspraak

06/1558 WW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 januari 2006, 05/173, (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 15 november 2006. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A. Reitsma, werkzaam bij Hout- en Bouwbond CNV te Drachten, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Nadien zijn van de zijde van appellant nadere stukken ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2006. Appellant is -met bericht- niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. van Staalduinen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 2. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden. 2.1. Appellant, geboren op 21 maart 1965, is met ingang van 1 december 2003 op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden van [de werkgever] (hierna: de werkgever) te Wergea voor de duur van zes maanden in de functie van Timmerman 1. Met ingang van 1 juni 2004 is appellant op grond van een arbeidsovereenkomst wederom voor bepaalde tijd in dienst van genoemde werkgever getreden voor de duur van zes maanden in de functie van Timmerman 1. Bij brief van 19 november 2004 heeft de werkgever appellant bericht dat per 1 december 2004 de dienstbetrekking bij de werkgever wordt beëindigd in verband met het aflopen van zijn contract. Op 29 november 2004 heeft appellant met ingang van 2 december 2004 een WW-uitkering aangevraagd. Op de aanvraag heeft appellant aangegeven dat hij niet heeft gesolliciteerd omdat hij pas een week voor het einde van het dienstverband wist dat hij werkloos zou worden. 2.2. Bij besluit van 2 december 2004 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat er een onderzoek is ingesteld naar zijn sollicitatieactiviteiten en dat uit de verkregen gegevens is gebleken dat hij v??r de eerste werkloosheidsdag geen sollicitaties heeft verricht ondanks het feit dat appellant wist dat zijn contract per 2 december 2004 ten einde liep. Appellant wordt geacht werkloos te zijn en te blijven doordat hij in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen. Hierdoor bedraagt de uitkering vanaf 2 december 2004 gedurende 16 weken 50% in plaats van 70% van het dagloon. Bij besluit van 16 december 2004 heeft het Uwv de door appellant met ingang van 2 december 2004 aangevraagde uitkering vastgesteld. Het bezwaar van appellant tegen het opleggen van de maatregel is bij het thans bestreden besluit van 4 januari 2005 ongegrond verklaard. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. 4. De Raad overweegt het volgende. 4.1. In dit geding is de vraag aan de orde of de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit. Het antwoord op die vraag luidt bevestigend. 4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant voorafgaande aan het einde van zijn dienstbetrekking geen enkele sollicitatie heeft verricht. 4.3. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, neerkomende op de stelling dat hij niet heeft gesolliciteerd omdat hij door het CWI en zijn werkgever niet is geïnformeerd over de op hem rustende sollicitatieplicht voorafgaande aan zijn werkloosheid, kan hem niet baten. De Raad is van oordeel dat het de eigen verantwoordelijkheid van appellant was om zich onmiddellijk na ontvangst van de brief van 19 november 2004, waarin hem werd meegedeeld dat per 1 december 2004 de dienstbetrekking zal worden beëindigd, op de hoogte te stellen van de door hem te ondernemen stappen en van de voorschriften voor het verkrijgen en behouden van een WW-uitkering. Naar vaste jurisprudentie van de Raad kan een beroep op onbekendheid met die voorschriften niet slagen. 4.4. Appellant heeft tevens aangevoerd dat hij, zodra de uitkering inging, elke week heeft gesolliciteerd en dat al deze open sollicitaties geen resultaat hebben opgeleverd. Daaruit zou geconcludeerd kunnen worden dat het resultaat op die eerste niet gedane sollicitatie ook nul zou zijn geweest. Bovendien is de winterperiode voor de bouw een slappe periode. Ook deze grieven moeten worden verworpen. Door geen enkele sollicitatie-poging te ondernemen, heeft appellant op voorhand iedere mogelijkheid om werk te verkrijgen uitgesloten. De stelling dat de winterperiode een slappe periode is, acht de Raad onvoldoende om aan te nemen dat er voor appellant geen mogelijkheid bestond om in die periode te voldoen aan de op hem rustende verplichting. 5. De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat appellant de verplichting, neergelegd in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW niet is nagekomen. Het Uwv was dientengevolge ingevolge artikel 27, derde lid, van de WW verplicht de desbetreffende maatregel op te leggen. 6. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. 7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid vanM.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006. (get.) H. Bolt. (get.) M.D.F. de Moor. BvW 1611