
Jurisprudentie
AZ3623
Datum uitspraak2006-11-23
Datum gepubliceerd2006-12-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2222 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-12-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2222 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen medische noodzaak voor invalidenauto nu appellant ondanks verlies linkerhand en daaruit voortvloeiende psychische klachten nog wel van openbaar vervoer en taxi gebruik kan maken.
Uitspraak
06/2222 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant)
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster).
Datum uitspraak: 23 november 2006
I PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 7 maart 2006, kenmerk JZ/L70/2006, door verweerster te zijnen aanzien genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met een tweetal andere zaken van appellant, plaatsgevonden op 12 oktober 2006. Appellant is in persoon ter zitting verschenen. Verweerster heeft zich daar doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken is appellant, geboren in 1969, in verband met het verlies van zijn linkerhand als gevolg van de explosie van een projectiel uit de Tweede Wereldoorlog erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Als zodanig zijn aan hem een periodieke uitkering, de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet en enkele bijzondere voorzieningen toegekend.
In juli 2005 heeft appellant bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend om toekenning van, onder meer, een vergoeding van dan wel een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van een invalidenauto.
Die aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 9 november 2005, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, onder overweging - samengevat - dat deze voorziening op grond van appellants voor toepassing van de Wet aanvaarde klachten niet medisch dan wel sociaal-medisch is geïndiceerd, nu bij appellant geen sprake is van een totale beperking om van het openbaar vervoer en het vervoer per taxi gebruik te maken.
Ter beantwoording staat de vraag of, gelet op hetgeen door appellant in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
De Raad acht, gelet op de aard van de gevraagde voorziening, het door verweerster in dezen gehanteerde uitgangspunt om eerst dan over te gaan tot toekenning van de gevraagde vergoeding of tegemoetkoming, indien sprake is van een absolute verhindering om van het openbaar vervoer of van een taxi gebruik te maken, in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van de artikelen 32 en 33 van de Wet.
Het standpunt van verweerster dat een zodanige situatie zich in het geval van appellant niet voordoet, is in overeenstemming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke adviezen berusten op over appellant al bij verweerster bekende medische gegevens alsmede op recente informatie uit de behandelende sector. In die adviezen is aangegeven dat de gevolgen van de explosie bij appellant weliswaar ook hebben geleid tot angstklachten maar dat die klachten blijkens de voorhanden medische gegevens, waaronder recente informatie van de waarnemend huisarts van appellant, en ook volgens de eigen verklaringen van appellant niet van dien aard zijn dat hij niet in staat is per openbaar vervoer of taxi te reizen.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de genoemde medische adviezen voldoende voorbereid en gemotiveerd.
In de voorhanden medische en andere gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om het in deze adviezen neergelegde, door verweerster gevolgde standpunt onjuist te oordelen. Ook uit de verklaringen van appellant ter zitting is gebleken dat appellant wel, zij het niet altijd probleemloos, van de trein gebruik kan maken. Verder is voor het gebruik van de taxi geen enkele medische reden van verhindering aanwezig.
Bij dit alles geldt dat de alledaagse kosten van vervoer, zoals voor familiebezoek, het doen van boodschappen en dergelijke, worden beschouwd als algemeen gebruikelijke kosten van het bestaan. De omstandigheid dat in het budget van appellant voor die kosten weinig ruimte is, zoals door hem invoelbaar is betoogd, is op zich niet een reden voor een ander oordeel.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat, zodat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 november 2006.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) J.P. Schieveen.

