Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3633

Datum uitspraak2006-11-30
Datum gepubliceerd2006-12-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/39 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WUBO-uitkering. Geen sprake van tot invaliditeit leidend psychisch of lichamelijk letsel.


Uitspraak

06/39 WUBO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant] (hierna: appellant), en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 30 november 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is beroep ingesteld tegen het door verweerster onder dagtekening 30 november 2005, kenmerk JZ/070/2005, ten aanzien van appellant genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2006. Aldaar is appellant niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN Blijkens de gedingstukken heeft appellant, geboren in 1937 te Magelang in het voormalige Nederlands-Indië, in april 2005 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Deze aanvraag heeft appellant gebaseerd op psychische en lichamelijke klachten die het gevolg zouden zijn van zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië tijdens de zogenoemde Bersiap-periode. Verweerster heeft de aanvraag van appellant afgewezen bij besluit van 16 augustus 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat appellant weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet - te weten zijn internering in het kamp De Bergenbuurt te Malang tijdens de Bersiap-periode - maar dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel ten gevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit. Hierbij is in aanmerking genomen dat bij appellant wel sprake is van psychische klachten, bestaande uit een depressieve stemmingsstoornis, maar dat deze niet gerelateerd kunnen worden aan de oorlogservaringen. Naar het oordeel van verweerster komen appellants psychische klachten voort uit zijn locomotoire moeilijk-heden en matige algemene fysieke conditie. De locomotoire klachten zijn, aldus verweerster, niet gerelateerd aan appellants oorlogservaringen, maar komen duidelijk voort uit het auto-ongeval in 1967. In bezwaar en beroep heeft appellant zich gekeerd tegen verweersters opvatting dat er geen sprake is van tot invaliditeit leidend psychisch of lichamelijk letsel. Appellant merkt in dit verband op dat er bij het medisch onderzoek niet gesproken is over zijn psychische problemen die zijn leven zijn gaan beïnvloeden. Voorts brengt hij naar voren dat hij zich gedurende zijn verblijf van zes maanden in Indonesië uitstekend heeft gevoeld ondanks zijn lichamelijke klachten. Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens appellant in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt. De zienswijze van verweerster dat bij appellant geen sprake is van tot invalidering in de zin van de Wet leidend psychisch en/of lichamelijk letsel, is in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke berusten op een rapport van onderzoek van appellant op 1 augustus 2005 door de arts J.H. Husken en op van de zogenoemde behandelende sector ontvangen informatie. In dit rapport wordt uitvoerig aandacht besteed aan de psychische klachten van appellant. Uit de beschrijving van die klachten kan het bestaan van een causaal verband daarvan met de geverifieerde calamiteiten niet worden afgeleid. Er is bij appellant sprake van een depressieve stemmingsstoornis (dysthymie) als gevolg van de locomotoire moeilijkheden en de matige algemene fysieke conditie. Zijn klachten komen voort uit een zeer ernstig auto-ongeval in 1967. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Op grond van de voorhanden medische gegevens is de Raad niet kunnen blijken van enig aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het voet-spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt dat geen sprake is van tot invaliditeit leidend aan de oorlog gerelateerd psychisch en/of lichamelijk letsel. Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, inzake een vergoeding van proceskosten. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en C.G. Kasdorp en W.D.M. van Diepenbeek als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 november 2006. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) M.R.S. Bacon.