Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3668

Datum uitspraak2006-11-08
Datum gepubliceerd2006-12-08
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers121-R-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Reikwijdte van ondertekende akte van berusting. Haviltex-criterium toegepast.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 8 november 2006 Rekestnummer. : 121-R-06 Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-8064 [appellant], wonende te Zwijndrecht, verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. P. Quist, tegen [verweerster], voorheen wonende te Zwijndrecht, thans wonende te Dordrecht, verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. J. Verhoeven. Als belanghebbenden zijn opgeroepen: 1. [de jong-meerderjarige], wonende te Zwijndrecht, hierna te noemen: de [jong-meerderjarige], 2. de raad voor de kinderbescherming, vestiging Dordrecht, hierna te noemen: de raad. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 30 januari 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Dordrecht van 2 november 2005. De vrouw heeft op 13 maart 2006 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 31 januari 2006 aanvullende stukken ingekomen. De raad heeft het hof bij brief van 7 maart 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Op 22 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M.E. Visser, en de [jong-meerderjarige]. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. Ter zitting van het hof is de man in de gelegenheid gesteld binnen veertien dagen aan het hof en de wederpartij stukken over te leggen met betrekking tot de verkoopkosten van de voormalige echtelijke woning, de kosten ten behoeve van de parketvloer en de kosten gemaakt in verband met de tuin. De man heeft bij faxbericht van 5 oktober 2006 stukken overgelegd, op welke stukken de vrouw bij faxbericht van 6 oktober 2006 heeft gereageerd. Nadien is van de zijde van de man bij het hof nog een faxbericht ingekomen op 9 oktober 2006. Het hof zal geen acht slaan op dit faxbericht, nu dit bericht ongevraagd na het sluiten van de behandeling van de zaak is ingekomen en de vrouw hiertegen bij faxbericht van 11 oktober 2006 bezwaar heeft gemaakt. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Dordrecht. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 27 december 2005 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP 1. De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep en voert daartoe, kort weergegeven, het volgende aan. De man heeft op 12 december 2005 een akte van berusting getekend, in welke akte hij verklaart onvoorwaardelijk in de echtscheidingsbeschikking te berusten. Op grond van artikel 334 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient de man derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep. De man verweert zich hiertegen. Hij stelt dat de akte, gezien de tekst, weliswaar ziet op de gehele inhoud van de echtscheidingsbeschikking, doch dat een verkeerd model is gebruikt voor de akte en dat het voor de vrouw duidelijk was dat slechts berust werd in de echtscheiding. 2. In een geval als het onderhavige, waarin partijen van mening verschillen over de betekenis van een door de man getekende akte, zal de rechter aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, de betekenis van die akte dienen vast te stellen. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting oordeelt het hof als volgt. 3. Op 12 december 2005 heeft de man een akte van berusting getekend. Ter zitting van het hof is deze akte voorgelezen. Hierbij is door de voorzitter opgemerkt dat in de akte als datum van de echtscheidingsbeschikking is vermeld 16 november 2005 in plaats van 2 november 2005. De man heeft ter zitting in deze kennelijke schrijffout berust, zodat vast staat dat de akte van berusting betrekking heeft op de echtscheidingsbeschikking van 2 november 2005, van welke beschikking thans door de man hoger beroep is ingesteld. 4. Het hof is vooreerst van oordeel dat de akte van berusting naar de letter van de tekst ondubbelzinnig is in die zin dat de man onvoorwaardelijk in de echtscheidingsbeschikking in volle omvang berust. Echter, zoals overwogen is niet alleen een zuiver taalkundige uitleg van belang, maar ook de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de inhoud van de akte mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs te dien aanzien van elkaar mochten verwachten. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting neemt het hof daarbij het volgende in aanmerking. De akte is mede ondertekend door de toenmalige advocaat van de man, mr. A. van Vliet. Bij de akte is geen begeleidend schrijven met enige toelichting gevoegd. Ter zitting van het hof is gebleken dat na het uitspreken van de echtscheidingsbeschikking gecorrespondeerd is tussen de man en de advocaat van de vrouw en later tussen de toenmalige advocaat van de man, mr. A. van Vliet, en de advocaat van de vrouw. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting van het hof onweersproken gesteld dat op dat moment alleen de hoogte van de partneralimentatie tussen partijen ter discussie stond, en dat niet werd gesproken over de kinderalimentatie en de verdeling van de boedel. De advocaat van de vrouw heeft voorts onweersproken gesteld dat zij vervolgens, teneinde de angel uit het conflict te halen, heeft meegedeeld dat de vrouw zou afzien van enige partneralimentatie. Hierop heeft de advocaat van de vrouw de akte van berusting van de zijde van de man ontvangen. De advocaat van de vrouw heeft hierop aan de vrouw meegedeeld dat de zaak was afgehandeld, en dat zij geen partneralimentatie zou krijgen. Gelet op het vorenstaande is het hof derhalve van oordeel dat de vrouw, gegeven de hiervoor geschetste omstandigheden, uit deze akte heeft afgeleid dat de man berustte in de gehele beschikking en dat zij dit redelijkerwijs ook heeft mogen verwachten. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. 5. Namens de man is ter zitting van het hof verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde de man in de gelegenheid te stellen de Deken van de Orde van Advocaten om toestemming te vragen de correspondentie tussen mr. A. van Vliet en de advocaat van de vrouw in het geding te brengen als bewijsmiddel en voorts om mr. A. van Vliet als getuige te doen horen. Het hof gaat aan dit bewijsaanbod voorbij, nu dit naar het oordeel van het hof tardief is. Immers, de vrouw stelt in haar op 13 maart 2006 ingediende verweerschrift voor alle weren de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man ter discussie. De man heeft derhalve voordat de zaak bij het hof ter zitting werd behandeld zes maanden de tijd gehad om bewijs ten aanzien van zijn ontvankelijkheid in het geding te brengen, althans om in ieder geval een begin te maken met het vergaren van zulk bewijs. 6. Hetgeen voorts door partijen naar voren is gebracht behoeft geen verdere bespreking meer, nu dit niet tot een ander oordeel zal leiden. 7. Derhalve wordt als volgt beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Stille en Burgers, bijg-staan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2006.