
Jurisprudentie
AZ3923
Datum uitspraak2006-12-06
Datum gepubliceerd2006-12-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5056 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-12-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5056 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
04/5056 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 augustus 2004, 04/201 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Jacobs, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 25 oktober 2006.
Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de feiten die in de aangevallen uitspraak als volgt zijn weergegeven (partijen zijn daarbij aangeduid als eiseres en verweerder):
“Eiseres, geboren [in] 1954, is laatstelijk fulltime werkzaam geweest als machine-operator. Op 29 mei 2001 is eiseres voor dat werk ongeschikt geworden wegens weke delen reuma. Vanaf 19 juni 2001 is eiseres in haar eigen arbeid werkzaam voor 4 uren per dag. Daarnaast heeft eiseres ingaande 28 mei 2002 een uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 23 mei 2003 aan eiseres bericht dat de mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat eiseres weer geschikt is voor haar eigen werk. Tegen dit besluit is namens eiseres op 13 juni 2003 een bezwaarschrift ingediend. Van de mogelijkheid om op de hoorzitting het bezwaar toe te lichten heeft eiseres gebruik gemaakt.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts op 18 december 2003 een rapport uitgebracht. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige een rapport uitgebracht. Vervolgens heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen waarbij de bezwaren van eiseres gegrond zijn verklaard voorzover het betreft de datum van intrekking. Verweerder heeft deze nader bepaald op 2 juni 2003. Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard.”
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts en de door de betrokken arbeidsdeskundigen uitgebrachte rapporten.
De Raad ziet in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen reden voor een ander oordeel dan de rechtbank.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellante bekend is met aspecifieke spier- en gewrichtsklachten, geduid als fibromyalgie, waarmee zij lange tijd de maatmanfunctie voor vier uur per dag heeft uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts heeft bij onderzoek op 14 april 2003 op basis van anamnese en onderzoek beperkingen geformuleerd ten aanzien van spier- en gewrichtsklachten. In de vervolgens opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst is vastgelegd dat appellante ongeveer 10 kg kon dragen en gemiddeld ten minste 8 uur per dag en 40 uur per week kon werken. De bezwaar-verzekeringsarts heeft aanleiding gezien de beperking op het aspect tillen enigszins te wijzigen in die zin dat incidenteel tillen tot 15 à 20 kg was toegestaan, maar dat vanaf ongeveer 10 kg het hanteren van een juiste tiltechniek van belang was. Omdat uit arbeidskundig onderzoek bleek dat appellante als machine-operator geen dozen van 10kg behoefde te tillen, omdat de kartonnen doosjes met puree ook handmatig uit de dozen konden worden gepakt en op de lijn worden gezet, werd appellante geschikt geacht voor het maatgevende werk. De arbeidsdeskundige heeft dit op 22 mei 2003 ook met de werkgever Nestlé besproken.
Het standpunt van appellante dat zij op de datum in geding slechts 4 uur per dag kon werken is niet met medische gegevens onderbouwd. De Raad ziet dan ook geen reden voor twijfel aan de conclusie van de betrokken verzekeringsartsen dat appellante in een volledige werkdag kon functioneren.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 december 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A. van Netten.

