Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3928

Datum uitspraak2006-05-17
Datum gepubliceerd2006-12-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers05/00459
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hof is van oordeel dat de enkele afgifte ter reparatie van een auto aan een garagebedrijf met heel beperkte eigen parkeerruimte niet met zich meebrengt dat de houder van de desbetreffende auto het aanmerkelijke risico aanvaard, of zelfs maar rekening moet houden met de mogelijkheid, dat die auto op de openbare weg zal worden geplaatst, indien - zoals in dit geval - de houder aan het garagebedrijf bij afgifte uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat het kenteken geschorst is.


Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Sector belastingrecht Kenmerk: 05/00459 Uitspraak van de derde meervoudige Belastingkamer op het hoger beroep van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur, tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 juli 2005, nummer 05/00174 in het geding tussen de heer X, wonende te Y, hierna: belanghebbende en de Inspecteur 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00000.Y4.90001 over het tijdvak 3 juli 2004 tot en met 1 oktober 2004 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 189,-- aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 189,--. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. 1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd. 1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 maart 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur. 1.5. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 2 februari 2006, met nummer 3SRRL 5809238, aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. 1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast: 2.1. In het kentekenregister stond sinds 1 mei 2004 op naam van belanghebbende geregistreerd een personenauto van het merk Mercedes, type 500 SEL, kenteken: AA-26-AA (hierna: de auto). De auto stond sinds 3 juli 2004 als geschorst geregistreerd. 2.2. Op 11 augustus 2004 stond de auto geparkeerd op de B te C ter hoogte van perceel 00A. 2.3. In een brief van 21 november 2004 heeft de heer D van Autobedrijf F, gevestigd aan de B 22 te C, het volgende verklaard: Heer X heeft bij ons zijn auto met kenteken AA-26-AA ter reparatie aangeboden met de mededeling dat zijn auto niet op naam stond maar geschorst was. Een van mijn monteurs heeft dit niet meegekregen en heeft na de reparatie de auto van de heer X (...) op de B gezet. Wij, F, zetten alle auto's die wij gerepareerd hebben op de B omdat wij een geringe ruimte tot onze beschikking hebben. De auto van de heer X heeft enige tijd bij ons gestaan omdat niet alle onderdelen die nodig waren voor de reparatie aanwezig waren en in bestelling stonden. 2.4. De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze constatering op voet van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en op voet van artikel 37 van de Wet jo. artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de onderhavige boetebeschikking genomen. 2.5. De Inspecteur heeft bij kennisgeving van 31 maart 2005 belanghebbende het volgende bericht: Omdat het gebruik van de weg met het motorrijtuig buiten uw gezichtsveld heeft plaatsgevonden, is er aanleiding gevonden om in dit geval de boete te matigen tot 50 percent. Het bedrag van de boete wordt daarom ambtshalve verminderd van € 189 tot € 94. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag: Mocht de Rechtbank de boetebeschikking op grond van afwezigheid van alle schuld vernietigen? Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar hieraan nog het volgende, samengevat weergegeven, toegevoegd: Het gebruik van de weg heeft buiten de invloedsfeer van belanghebbende plaatsgevonden. 3.3. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de bestreden uitspraak alsmede van de uitspraak op bezwaar, en tot handhaving van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking zoals deze luidt na de ambtshalve vermindering van de boete tot € 94. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. De Rechtbank heeft ten aanzien van de boetebeschikking geoordeeld dat belanghebbende van het gebruik van de openbare weg in de omstandigheden van dit geval geen verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de auto tegen zijn wil op de openbare weg is geparkeerd en dat hij dit redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. Op grond hiervan heeft de Rechtbank geoordeeld dat sprake is van afwezigheid van alle schuld zodat de boetebeschikking moet worden vernietigd. 4.2. De grieven van de Inspecteur richten zich tegen laatstvermeld oordeel. Zij strekken ten betoge dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld, aangezien belanghebbende door de auto ter reparatie aan te bieden bij een garagebedrijf met een heel beperkte eigen parkeerruimte het aanmerkelijke risico heeft aanvaard dat gebruik van de weg kan worden gemaakt. 4.3. De grieven falen. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat het gebruik van de weg buiten de invloedsfeer van belanghebbende heeft plaatsgevonden. Het Hof houdt deze verklaring voor juist. Die verklaring sluit in zich dat belanghebbende na afgifte van de auto ter reparatie redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen dat de auto op de openbare weg is geparkeerd. Anders dan de Inspecteur betoogt is het Hof van oordeel dat de enkele afgifte ter reparatie van een auto aan een garagebedrijf met heel beperkte eigen parkeerruimte niet met zich meebrengt dat de houder van de desbetreffende auto het aanmerkelijke risico aanvaard, of zelfs maar rekening moet houden met de mogelijkheid, dat die auto op de openbare weg zal worden geplaatst, indien - zoals in dit geval - de houder aan het garagebedrijf bij afgifte uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat het kenteken geschorst is. Hiervan uitgaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt ter zake van het gebruik van de weg op 11 augustus 2004. De Rechtbank heeft derhalve de boetebeschikking terecht vernietigd. 4.4. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard. 5. Proceskosten Nu het door de inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. 6. Beslissing Het Hof: * verklaart het hoger beroep ongegrond; * veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 322,--; * wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; en * gelast dat van de Staat een griffierecht wordt geheven ten bedrage van € 414,--. Aldus gedaan op 17 mei 2006 door R.J. Koopman, voorzitter, A.J. van Soest en N. van Beelen, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 17 mei 2006 Het aanwenden van een rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.