
Jurisprudentie
AZ3998
Datum uitspraak2006-11-28
Datum gepubliceerd2006-12-08
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200600553
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-12-08
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200600553
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ter toets staat slechts of er behoefte bestaat aan een bijdrage in het levensonderhoud c.q. aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. Geen toetsing van het verhaalsbesluit aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals door de man bepleit.
Uitspraak
WG
28 november 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R06/00553
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.]
wonende te [woonplaats], Duitsland
appellant,
hierna te noemen: [X.],
procureur mr. J.A.J. Dappers,
t e g e n
de Gemeente Tilburg,
gevestigd te Tilburg,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de gemeente.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 1 maart 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 22 mei 2006, heeft [X.] verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad en zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, de voormelde beschikking te vernietigen en de gemeente alsnog in haar verzoek niet ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek alsnog af te wijzen,
kosten rechtens.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 juni 2006, heeft de gemeente verzocht het verzoek in hoger beroep van [X.] af te wijzen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2006. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [X.], bijgestaan door mr. J.C. Hissink;
- mr. P.P.H.G. Plasschaert, gemachtigde van de gemeente.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 februari 2006;
- de brief met bijlage van de procureur van de man d.d. 26 oktober 2006.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. [X.] is op 19 februari 1988 te Almere gehuwd met mevrouw [Y.], hierna te noemen: de vrouw. Voorafgaand aan het feitelijk uiteengaan van [X.] en de vrouw woonden zij in verband met het werk van [X.] op de militaire basis te [woonplaats], Duitsland. In december 2003 is de relatie van partijen feitelijk beëindigd, doordat de vrouw vanuit Duitsland naar Nederland is vertrokken. De echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Breda van 24 december 2004 is op 20 april 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2. Uit het huwelijk zijn geboren:
- [A.], geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats] en
- [B.], geboren op [geboortejaar] te [geboorteplaats]
over wie [X.] en de vrouw gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben overeenkomstig de echtscheidingsbeschikking hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
4.3.1. De gemeente heeft met ingang van 5 januari 2004 aan de vrouw mede ten behoeve van de kinderen van partijen bijstand naar de eenoudernorm verstrekt.
4.3.2. De gemeente heeft [X.] bij beschikking van 8 september 2004 op de hoogte gesteld van het feit dat op de gemeente ingevolge art. 13 Invoeringswet Wet werk en bijstand jo. art. 92 Algemene Bijstandswet de verplichting rust om de verstrekte bijstand te verhalen tot aan de grens van de onderhoudsplicht. Op grond van de toen beschikbare gegevens heeft de gemeente de verhaalsbijdrage vastgesteld op een bedrag van € 435,06 met ingang van 16 juli 2004. De gemeente heeft [X.] verzocht het bedrag van € 435,06 met ingang van 1 oktober 2006 aan de gemeente te voldoen en heeft [X.] verzocht deze betaling eenmalig te vermeerderen met € 1.094,67 ter aflossing van de ontstane achterstand over de periode van 16 juli 2004 tot 30 september 2004.
[X.] heeft aan deze beschikking geen gevolg gegeven.
4.3.3. Vervolgens heeft de gemeente bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Breda op 28 oktober 2004, de rechtbank verzocht te bepalen dat [X.] met ingang van 16 juli 2004 maandelijks € 435,06 aan de gemeente verschuldigd is en [X.] te veroordelen de ontstane betalingsachterstand over de periode van 16 juli 2004 tot 31 oktober 2004 door betaling ineens van een bedrag van € 1.529,73 te voldoen.
4.4. Bij beschikking van 20 oktober 2005 heeft dit hof, voor zover in de onderhavige zaak van belang, bepaald dat de man vanaf het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot 1 juni 2006 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen een bedrag van € 221,- per kind per maand dient te voldoen.
In aansluiting op de voormelde beschikking van dit hof heeft de gemeente bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg verzocht de door de man te betalen verhaalsbijdrage voor wat betreft de periode van 16 juli 2004 tot 1 december 2005 vast te stellen op een bedrag van € 221,- per kind per maand, ofwel € 442,- totaal per maand.
4.5. De bijstandsverlening door de gemeente aan de vrouw is op 1 december 2005 geëindigd.
4.6. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de gemeente toegewezen met dien verstande dat de rechtbank heeft vastgesteld dat het door de man aan de gemeente te betalen bedrag ter zake kosten van bijstand ten behoeve van de vrouw en de minderjarige kinderen van partijen over de periode van 16 juli 2004 tot 1 december 2005 € 442,- per maand bedraagt. Voorts heeft de rechtbank de man daarbij veroordeeld tot betaling aan de gemeente van een bedrag ineens van € 7.293,- zijnde de ontstane betalingsachterstand over de voormelde periode.
De man is van deze beslissing in hoger beroep gekomen.
4.7. Het hof overweegt als volgt.
4.7.1. In zijn eerste en tweede grief heeft [X.] zakelijk weergegeven gesteld dat de rechtbank ten onrechte als tussen partijen vaststaand heeft aangenomen dat de vrouw in maart 2004 een parttime dienstbetrekking bij KPN heeft gekregen en dat zij in juni 2005 via CWI / Sociale Zaken een tweede parttime dienstbetrekking heeft aanvaard met de mogelijkheid tot uitbreiding van het aantal uren. In zijn beroepschrift heeft [X.] ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat de gemeente nimmer bescheiden heeft overgelegd, op grond waarvan [X.] zou kunnen vaststellen dat de vrouw daadwerkelijk met ingang van voornoemde data de voormelde dienstbetrekkingen heeft aanvaard. Bij haar verweerschrift heeft de gemeente diverse bescheiden met betrekking tot de door de vrouw verrichtte werkzaamheden overgelegd, op basis waarvan [X.] ter zitting heeft geconcludeerd dat het belang bij zijn daaromtrent geformuleerde grieven is afgenomen. Nu de gemeente door overlegging van de diverse bescheiden naar het oordeel van het hof voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden de vrouw heeft verricht en met ingang van welke data, verklaart het hof deze grieven van de man ongegrond.
4.7.2. Voorts heeft [X.] gesteld dat de gemeente ten onrechte een bijstandsuitkering aan de vrouw heeft verstrekt. Zoals [X.] naar het oordeel van het hof terecht in het beroepschrift heeft aangegeven, staat in de verhaalsprocedure overeenkomstig jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 23 februari 1996, NJ 1996, 396) de beslissing van de gemeente om bijstand te verlenen echter niet ter beoordeling, zodat het hof geen oordeel kan geven over het al dan niet terecht verstrekken van bijstand aan de vrouw. Uit voormeld arrest volgt dat, omdat slechts verhaal kan worden gezocht tot de grens van de onderhoudsplicht, wel de vraag kan worden opgeworpen of er sprake is van een behoefte aan een bijdrage. Omdat in casu door de gemeente verhaal wordt gezocht van de bijstand die ten behoeve van de kinderen is verleend, dient getoetst te worden of de kinderen in de desbetreffende periode behoefte hadden aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Met betrekking tot de onderhoudsplicht heeft [X.] naar voren gebracht dat de vrouw aangifte heeft gedaan van mishandeling door [X.] teneinde versneld in aanmerking te komen voor woonruimte en een bijstandsuitkering. [X.] heeft de door de vrouw gestelde mishandeling niet erkend en gesteld dat de vrouw zich door de aangifte onredelijk heeft gedragen jegens hem, zodat [X.] niet langer onderhoudsplichtig is jegens de vrouw. Of de vrouw al dan niet ten onrechte aangifte zou hebben gedaan van mishandeling door [X.] kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven. Immers: een eventuele misdraging door de vrouw laat onverlet dat [X.] een wettelijke onderhoudplicht heeft ten opzichte van zijn minderjarige kinderen.
Voorts heeft [X.] gesteld dat de vrouw gedurende de periode van 16 juli 2004 tot 1 december 2005 geen behoefte had aan een bijdrage in haar levensonderhoud, nu redelijkerwijs van haar kon worden gevergd dat zij gedurende die periode in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Naar de mening van [X.] wordt thans dan ook ten onrechte verhaal op hem gezocht van de destijds aan de vrouw verleende bijstand. Ook hieromtrent geldt dat de gemeente slechts bijstand verhaalt die is verleend ten behoeve van de kinderen van partijen. Hoewel [X.] ter zitting heeft betoogd dat verleende gezinsbijstand onsplitsbaar is in die zin dat het stelsel geen plaats biedt voor splitsing van de in het kader van de bijstand verstrekte bedragen in gedeelten die geacht zouden moeten worden ten behoeve van een of meer bepaalde gezinsleden te strekken, merkt het hof op dat de onsplitsbaarheid met name van belang is in gevallen waarin de onderhoudsplichtige onderhoudsplichtig is ten opzichte van één of meer gezinsleden, zoals de kinderen, terwijl hij dat niet is ten opzichte van een ander gezinslid, zoals de moeder van de kinderen. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Bovendien wordt in dit geval uitsluitend verhaal gezocht tot het bedrag van de door dit hof bij beschikking van 20 oktober 2005 vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van het verzorging en opvoeding van de twee kinderen van partijen. Aangezien de onderhoudsplicht van de ouder jegens zijn kind onverkort geldt ongeacht de verdiencapaciteit van de onderhoudsgerechtigde, is hetgeen [X.] heeft aangevoerd omtrent de verdiencapaciteit van de vrouw in zoverre niet relevant. De hierop betrekking hebbende grief van [X.] faalt dan ook. Overigens heeft dit hof de behoefte van de twee kinderen van partijen bij de beschikking van 20 oktober 2005 vastgesteld op een bedrag van € 906,- per maand in totaal.
4.7.3. Ten overvloede overweegt het hof met betrekking tot de stelling van [X.] dat redelijkerwijs van de vrouw kon worden gevergd dat zij gedurende de periode van 16 juli 2004 tot 1 december 2005 in haar eigen levensonderhoud kon voorzien, als volgt. [X.] heeft gesteld dat de vrouw geen enkele reden had de echtelijke woning in Duitsland te verlaten, haar baan aldaar op te zeggen en naar Nederland te vertrekken, nu [X.] op het moment dat de vrouw vertrok voor werkzaamheden vanaf november 2003 een half jaar in Bosnië verbleef. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat van de vrouw niet gevergd kon worden dat zij in Duitsland zou blijven, te meer niet nu [X.] ter zitting van het hof heeft verklaard dat hij kort nadat hij van het vertrek van de vrouw had gehoord, medio december 2003 is teruggekeerd naar Duitsland. Nu [X.] daarnaast heeft erkend dat de vrouw met niets in Nederland arriveerde, is het hof van oordeel dat de gemeente er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de vrouw door de op handen zijnde echtscheiding geen middelen had om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Dat de vrouw gebruik had kunnen maken van de gelden op de gezamenlijke bankrekening doet daarbij niet ter zake, nu [X.] ter zitting heeft verklaard dat de vrouw in juli 2004 in ieder geval geen toegang meer had tot de gezamenlijke bankrekening, terwijl eerst met ingang van dat moment bedragen op [X.] worden verhaald. Bovendien heeft de vrouw zich gelet op haar omstandigheden niet alleen voldoende ingespannen zo spoedig mogelijk werk te vinden, maar is zij daarin ook binnen relatief korte tijd geslaagd. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw in de desbetreffende periode niet in staat was volledig te voorzien in het levensonderhoud van haarzelf en de kinderen van partijen en gedurende de periode van 16 juli 2004 tot 1 december 2005 behoefte had aan een bijdrage ten behoeve van de kinderen.
4.7.4. Eerst ter zitting heeft [X.] aangevoerd dat de rechterlijke instantie bevoegd inzake kwesties van bijstandsverhaal deels treedt in het gebied van het bestuursrecht en dat die rechterlijke instantie dan ook dient te toetsen of de gemeente in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. [X.] heeft daartoe gewezen op een tweetal uitspraken van de Hoge Raad (HR 18 mei 1990, NJ 1990, 565 en HR 26 oktober 1990, NJ 1991, 231). [X.] heeft gesteld dat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld, door zonder [X.] uit te nodigen zijn reactie te geven op de stellingen van de vrouw dat zij noodgedwongen Duitsland moest verlaten en dat [X.] haar zou hebben mishandeld, over te gaan tot verhaal van de aan de vrouw verstrekte bijstand.
Het hof overweegt dat de Wet houdende een nieuwe regeling voor terugvordering en verhaal kosten van bijstand (inwerkingtreding 1 augustus 1992) er onder meer toe strekte de eerder bestaande bevoegdheid van gemeenten om over te gaan te gaan tot verhaal van kosten van bijstand, om te zetten in een verplichting om tot zodanig verhaal over te gaan. De door [X.] aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin de handelwijze van de gemeente inzake verhaal en terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand wordt getoetst aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, ziet op de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van die Wet waarin de gemeente een grote mate van beleidsvrijheid genoot al dan niet over te gaan tot het verhalen van verstrekte bijstand. Thans is de gemeente in beginsel verplicht over te gaan tot verhaal van bijstand, zodat voor de rechter geen ruimte bestaat het handelen van de gemeente te toetsen zoals door [X.] wordt gesteld.
4.7.5. Nu de grieven van [X.] falen en hij daarnaast geen grieven heeft gericht tegen de aanwezigheid van draagkracht om de verhaalsbijdrage te voldoen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten.
4.8. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu het verhaal door de gemeente voortvloeit uit een voor [X.] bestaande onderhoudsverplichting .
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Breda van 1 maart 2006;
compenseert de op het hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Etten, Raab en Enkelaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 november 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.

