Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4107

Datum uitspraak2006-09-07
Datum gepubliceerd2006-12-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAwb 06/1054
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Niet is gebleken dat verweerder heeft bekeken in hoeverre er voor verzoekster en haar echtgenoot mogelijkheden aanwezig zijn om gebruik te maken van kinderopvang- en overblijfvoorzieningen. Evenmin is op grond van de stukken vast te stellen of verzoekster ervan op de hoogte is gesteld dat zij en haar echtgenoot worden geacht naar andere oplossingen voor de verzorging van de kinderen om te zien. De voorzieningenrechter treft de voorziening dat verweerder uiterlijk op 14 september 2006 een besluit bekend maakt waarbij voor verzoekster voor de periode van 14 september 2006 tot de datum gelegen zes weken na de dag van verzending van het nog te nemen besluit op bezwaar een indicatie wordt gegeven voor huishoudelijke verzorging voor maximaal 21,9 uur.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 06/1054 uitspraak van de voorzieningenrechter inzake [xxx], wonende te Hendrik-Ido-Ambacht, verzoekster, gemachtigde: [xxx], verzoeksters echtgenoot. tegen het Centrum Indicatiestelling Zorg te Dordrecht, verweerder, gemachtigde: L. van Groningen, werkzaam bij verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft op een aanvraag van 30 maart 2006 van verzoekster bij besluit van 4 augustus 2006 een zogenoemd indicatiebesluit genomen en bepaald dat verzoekster van 12 juni 2006 tot en met 12 juni 2007 in aanmerking komt voor huishoudelijke verzorging in de klasse K4 (7 - 9,9 uur). Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 augustus 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij brief van 16 augustus 2006 heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. Het verzoek om voorlopige voorziening is op 31 augustus 2006 ter zitting behandeld. Verzoekster is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot, tevens gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 6 van de Algemene wet bijzondere ziektekosten hebben de verzekerden aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging. Artikel 2, eerste lid, van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ bepaalt dat de verzekerde, voor zover het niet zorg betreft die op grond van een andere wettelijk regeling kan worden bekostigd, onder andere aanspraak heeft op huishoudelijke verzorging. Artikel 2, derde lid, van dit besluit bepaalt dat de aanspraak op zorg slechts bestaat voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit het oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen. Ingevolge artikel 3 van dit besluit omvat huishoudelijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling. Artikel 6 van het Zorgindicatiebesluit bepaalt dat voorzover dat voor het nemen van een indicatiebesluit van belang is, onderzoek wordt verricht naar onder meer de aard en de omvang van de aan de zorgvrager geboden professionele en niet-professionele hulp en zorg en de mogelijkheden tot continuering en uitbreiding daarvan. Verweerder hanteert bij het nemen van indicatiebesluiten onder meer het landelijke geldende "Protocol Huishoudelijke Verzorging" en het "Protocol Gebruikelijke Zorg" van het Centrum Indicatiestelling Zorg te Driebergen. Het "Protocol Gebruikelijke Zorg" bevat blijkens het voorwoord een nadere definiëring en normering van wat gebruikelijke zorg is. Ingevolge dit protocol is gebruikelijke zorg, zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de AWBZ. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden. Paragraaf 4.1.5. van dit protocol luidt als volgt: "Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. (...) Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang is niet structureel AWBZ zorg. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een AWBZ aanspraak zijn. Eigen oplossingen gaan voor Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Voorkomen van crisis en ontwrichting Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebuikt of afwezig, of is er slechts kortdurende overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan de functie huishoudelijke verzorging worden ingezet. Structurele opvang van kinderen is geen AWBZ-zorg. Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tot een AWBZ-aanspraak leiden. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een AWBZ aanspraak zijn." Paragraaf 5.2. van dit protocol luidt als volgt: "Algemeen gebruikelijke voorziening Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorliggende voorziening waarvan gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de zorgvraag van de zorgvrager. Hierbij moet gedacht worden aan: (...) crèche, kinderopvang, gastouder; (...)." Ingevolge het "Protocol Huishoudelijke Verzorging" dient bij cliënten die geen gebruik maken van voorliggende voorzieningen bekeken te worden in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan gebruik te maken. Van een cliënt mag verwacht worden dat hij/zij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor adequate voorzieningen. In crisissituaties kan voor een termijn van 3 maanden een indicatie worden afgegeven om de eigen oplossing te regelen. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Verzoekster en haar echtgenoot, die voltijds werkt, hebben drie kinderen, van respectievelijk 8, 6 en 2 jaar oud. Tot 1 april 2006 gold er een indicatiebesluit voor huishoudelijke verzorging voor maximaal 21,9 uur. Op het moment dat verzoekster het bestreden besluit ontving, naar verzoekster stelt: 18 augustus 2006, ontving verzoekster feitelijk nog 21 uur per week huishoudelijke verzorging in verband met haar ziekte en de daaraan verbonden beperkingen. Deze huishoudelijke verzorging werd onder meer ingezet voor de zorg voor haar jongste kind, alsmede aan het tussen de middag uit school halen en brengen van de twee oudste kinderen, het klaarmaken van de lunch en het voorbereiden van de avondmaaltijd. In het bestreden besluit is de indicatie voor huishoudelijke verzorging, met ingang van 12 juni 2006, teruggebracht tot maximaal 9,9 uur. Blijkens de stukken is, gelet op de langdurige belasting van de echtgenoot, in verband met dreigende overbelasting voor het schoonmaken van de woning klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week) toegekend. Voor het wassen en kleden van de tweejarige dochter is 2 1/2 uur per week toegekend. Verweerder komt daarmee totaal uit op klasse 4 voor de functie huishoudelijke verzorging. Het bestreden besluit is als volgt gemotiveerd: "Voor het vaststellen van het indicatiebesluit is rekening gehouden met het volgende: Ten gevolge van een lichamelijke beperking kunt u geen zwaar huishoudelijk werk verrichten. Het komend jaar is uw jongste dochtertje van 2 jaar nog thuis. Zij moet 's ochtends in bad gedaan worden. De andere kinderen kunnen zichzelf grotendeels redden met de persoonlijke verzorging. Het CIZ gaat er vanuit gezien de medische informatie die is ontvangen van specialisten dat u lichte huishoudelijke taken zittend kunt uitvoeren zoals was vouwen, maaltijden voorbereiden e.d. Uw partner is gezond en werkt full time. Volgens het protocol gebruikelijke zorg in de AWBZ wordt van hem verwacht dat hij de andere huishoudelijke taken zoals koken, de kinderen verzorgen en het resterende huishoudelijke werk op zich neemt." Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of de huishoudelijke verzorging die is geïndiceerd ten behoeve van de verzorging van de kinderen, met name het jongste kind, voldoende moet worden geacht. Volgens verzoekster is het onmogelijk dat zij, gelet op haar ziekte en pijnklachten, haar gezin draaiende houdt als haar echtenoot op zijn werk is. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting acht zij zich met name niet in staat de zorg voor haar tweejarige dochter op zich te nemen. Zij zit in een rolstoel, kan haar handen vaak niet goed gebruiken en gebruikt vier maal daags 40 mg morfine alsmede slaapmedicatie, als gevolg waarvan zij vaak laat op gang komt. Tussen de middag kan zij vaak niet voor de kinderen zorgen als gevolg van de bijwerkingen van haar medicijnen die zij om 12.00 uur inneemt. Tijdens het gesprek dat op 12 juni 2006 met verzoekster en haar echtgenoot en de indicatiesteller heeft plaatsgevonden is er volgens verzoekster en haar echtgenoot niet op gezinspeeld dat de nieuwe indicatie lager zou kunnen gaan uitvallen. Zij hebben zich daarop niet voorbereid door bijvoorbeeld om te zien naar andere oplossingen. Volgens verzoekster is er van de één op de andere dag sprake van een fors lagere indicatie voor huishoudelijke verzorging. Op grond van het "Protocol Huishoudelijke Verzorging" dient bij cliënten die geen gebruik maken van voorliggende voorzieningen, zoals verzoekster, bekeken te worden in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan gebruik te maken. Verweerder mag van verzoekster en haar echtgenoot verwachten dat zij alles in het werk stellen om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor een kinderopvangvoorziening, zijnde een gebruikelijke voorziening, voor de jongste dochter, en overblijfmogelijkheden voor de twee oudste kinderen. Dat verzoekster en haar echtgenoot er de voorkeur aan geven dat hun kinderen zoveel mogelijk thuis verblijven is, gelet op de regelgeving, geen grond voor een indicatie voor huishoudelijke verzorging op grond van de AWBZ. Wel kan daartoe, zoals ter zitting namens verweerder is gesteld, aanleiding zijn indien blijkt dat dergelijke voorzieningen niet beschikbaar zijn. Noch uit het besluit noch uit de aan de voorzieningenrechter ter beschikking gestelde stukken is echter gebleken dat verweerder, zoals het "Protocol Huishoudelijke Verzorging" voorschrijft, heeft bekeken in hoeverre er voor verzoekster en haar echtgenoot mogelijkheden aanwezig zijn om gebruik te maken van kinderopvang- en overblijfvoorzieningen. Evenmin is op grond van de stukken vast te stellen of verzoekster ervan op de hoogte is gesteld dat zij en haar echtgenoot worden geacht naar andere oplossingen voor de verzorging van de kinderen om te zien. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zorgvuldig voorbereid en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Voorts heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in het bestreden besluit een te late ingangsdatum vastgesteld. Immers, het voorgaande indicatiebesluit gold tot en met 31 maart 2006. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op het voorgaande het bestreden besluit na heroverweging niet onverkort in stand zal kunnen blijven. In afwachting van de te nemen beslissing op bezwaar bestaat aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter draagt verweerder op om uiterlijk op 14 september 2006 een besluit bekend te maken waarbij voor verzoekster voor de periode vanaf die datum tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar een indicatie wordt gesteld voor huishoudelijke verzorging voor maximaal 21,9 uur. Tevens dient verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, - treft de voorlopige voorziening dat verweerder wordt opgedragen uiterlijk op 14 september 2006 een besluit bekend te maken waarbij voor verzoekster voor de periode van 14 september 2006 tot de datum gelegen zes weken na de dag van verzending van het nog te nemen besluit op bezwaar een indicatie wordt gegeven voor huishoudelijke verzorging voor maximaal 21,9 uur; - gelast verweerder aan verzoekster te vergoeden het griffierecht ad € 38,--. Aldus gegeven door mr. M.J.M. Marseille, voorzieningenrechter, en door deze en mr. N. Strikwerda, griffier, ondertekend. De griffier, De voorzieningenrechter, Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2006 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.