Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4141

Datum uitspraak2006-11-29
Datum gepubliceerd2006-12-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001429-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op grond van: 1) schending van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering en in het verlengde daarvan strijd met artikel 6 EVRM; 2) de omstandigheid dat de verdenking tegen verdachte moedwillig breed is opgezet over een langere periode dan waarop het redelijk vermoeden van schuld was gericht, terwijl het tot het moment van inverzekeringstelling verzamelde bewijs tegen verdachte die brede verdenking niet rechtvaardigde waardoor verdachte onder ontoelaatbare druk is gezet om in ieder geval die ruime verdenking weg te nemen; 3) de omstandigheid dat het afluisteren van telefoongesprekken die door de verdachte zijn gevoerd, heeft plaatsgevonden zonder verlof van de rechter-commissaris, zodat de inhoud van die gesprekken niet rechtmatig is verkregen terwijl die inhoud tijdens verhoren wel aan verdachte zijn voorgehouden. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen onder de in het arrest opgenomen overweging.


Uitspraak

Parketnummer: 20-001429-06 Uitspraak : 29 november 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 28 maart 2006 in de strafzaak met parketnummer 04-860028-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen. Vonnis waarvan beroep Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust, met dien verstande dat het hof het ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het navolgende overweegt Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd, zakelijk samengevat: 1. De verhorende politieambtenaren hebben tijdens het verhoor van verdachte tegenover hem gezeten en foto's voor zich op tafel gehad. Tijdens de ondervraging heeft men, zonder verdachte deze daadwerkelijk te tonen, de foto´s door elkaar geschoven en bestuderend bekeken, om verdachte vervolgens te vragen wat verdachte `verder` voor de medeverdachte [medeverdachte] had gedaan. Door dat te doen hebben de verhorende politieambtenaren verdachte listiglijk misleid door met één en ander de suggestie te wekken dat voor verdachte het gebruik maken van zijn zwijgrecht geen zin had. Daarmee is een methode van verhoor gehanteerd waarvan niet gezegd kan worden dat de in dat verhoor afgelegde verklaring in vrijheid is afgelegd. Dat brengt schending van de instructienorm van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering en in het verlengde daarvan strijd met artikel 6 van het EVRM met zich. 2. De verdenking tegen verdachte is, zoals verwoord in het bevel tot inverzekeringstelling, moedwillig breed opgezet over een periode van april 2003 tot februari 2005, terwijl er slechts een redelijk vermoeden van schuld was gericht op 5 januari 2005, zoals uit de pleegdatum van het in de dagvaarding ten laste gelegde volgt. Het tot het moment van inverzekeringstelling verzamelde bewijs tegen verdachte rechtvaardigde de gestelde ruime verdenking niet. Door de gepresenteerde verdenking die niet overeenkwam met het schuldvermoeden is verdachte onder ontoelaatbare druk gezet om in ieder geval die ruime verdenking weg te nemen. 3. Het afluisteren van telefoongesprekken die door verdachte in mei en juni 2003 vanuit zijn telefoon zijn gevoerd heeft plaatsgevonden zonder verlof van de rechter-commissaris. De inhoud van de gesprekken is daarom niet rechtmatig verkregen, terwijl die inhoud tijdens de verhoren wel aan verdachte zijn voorgehouden. Ad.1 Het hof geeft de verdediging toe dat er van de gestelde werkwijze enige mate van druk kan zijn uitgegaan. Enige mate van druk op zich is echter niet strijdig met het in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering verankerde pressieverbod. Op grond van de volgende in onderlinge samenhang te beschouwen feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het pressieverbod van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering niet geschonden is en evenmin het beginsel van "fair hearing" zoals vervat in art. 6 EVRM: a. voorafgaand aan het verhoor waarop de verdediging het verweer baseert, is verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en, heeft hij, nadat hem de cautie was gegeven, verklaard dat hij weleens handelde in softdrugs; b. uit het procesverbaal van de verbalisant [verbalisant] en de daarin door hem gerelateerde feiten en omstandigheden blijkt dat er zeer sterke aanwijzingen waren dat verdachte actief betrokken was bij een te verwachten levering van 50 kg. hashish welke op 4 januari 2005 ook daadwerkelijk heeft plaats gevonden en welke met behulp van een camera is geregistreerd; c. zoals de rechter in eerste aanleg naar aanleiding van verdachtes verklaring ter terechtzitting heeft overwogen, heeft verdachte, toen de politie hem vroeg naar zijn contacten met [medeverdachte] en wat hij voor [medeverdachte] heeft gedaan, meteen verteld over het gebeuren begin januari 2005, omdat dat het enige was wat hij voor [medeverdachte] heeft gedaan. De verdachte heeft daarbij, aldus de overweging in het vonnis, aangegeven dat de foto's hem niet zijn getoond, wel dat een van de verbalisanten met de foto's aan het schuiven was. Er waren derhalve dusdanig ernstige bezwaren tegen de verdachte dat de suggestie die uitging van het schuiven met de foto's - daargelaten de rol die die suggestie heeft gespeeld bij de totstandkoming van de bekentenis van de verdachte - geen andere is dan dat hem door gebaar - naar waarheid - is voorgehouden: "Vertel maar, we weten toch alles". Ad. 2 Dat er op het moment van inverzekeringstelling slechts een in pleegtijd beperkte verdenking bestond tegen verdachte berust naar het oordeel van het hof op een verkeerde lezing van de in het strafdossier voorkomende feiten. Zoals uit die feiten en ook uit wat hieronder ad. 3 is overwogen blijkt, komt de naam van verdachte al in mei 2003 in het strafrechtelijk onderzoek tegen medeverdachte [medeverdachte] naar voren. In zoverre kan dus worden gezegd dat er vanaf dat moment met betrekking tot verdachte sprake is van (een begin van) feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 27 van het wetboek van strafvordering. Dat na afweging van alle uiteindelijke onderzoeksresultaten de officier van justitie uiteindelijk tot een in tijd en handelen beperkte tenlastelegging komt doet aan de rechtmatigheid van de in het bevel tot inverzekeringstelling neergelegde verdenking niet af en is in zoverre van moedwillige schending van de belangen van verdachte geen sprake. Ad. 3 Dit verweer vindt geen steun in de feiten, immers uit verdachtes strafdossier blijkt dat de rechter commissaris, na een daartoe strekkende vordering, de officier van justitie te Roermond op 8 mei 2003 schriftelijk heeft gemachtigd tot het opnemen van telecommunicatie dat plaats vond via het nummer [telefoonnummer], zijnde het telefoonnummer van verdachte. Dat deze machtiging is gegeven in het gerechtelijk vooronderzoek tegen de medeverdachte [medeverdachte] doet aan de rechtmatigheid ten opzichte van verdachte niet af. Uit wat hiervoor ad. 1 tot en met 3 is overwogen volgt dat het verweer van de raadsvrouw in al zijn onderdelen wordt verworpen. Ook overigens zijn het hof geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staan. BESLISSING Het hof: Bevestigt het vonnis, waarvan beroep. Aldus gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. C.R.L.R.M. Ficq en mr. J.W. de Ruijter, in tegenwoordigheid van dhr. P.N.M. de Bruijn en mr. N.C. Regina, griffiers, en op 29 november 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.