Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4174

Datum uitspraak2006-11-30
Datum gepubliceerd2006-12-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1973/05 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Afhandeling nalatenschap. Berisping notaris.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 30 november 2006 in de zaak onder rekestnummer 1973/05 NOT van: MR. [X], notaris te [plaats], APPELLANT, t e g e n [Y], wonende te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: drs. G.J. [Y]. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Van de zijde van appellant, verder te noemen de notaris, is bij een op 23 december 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen -tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zutphen, verder te noemen de kamer, van 24 november 2005, waarbij de klacht van geïntimeerde, hierna te noemen klaagster, gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond is verklaard en de notaris wat de gegrondverklaring betreft de maatregel van berisping is opgelegd. 1.2. Van de zijde van klaagster is op 7 februari 2006 een verweerschrift - met één bijlage - ingediend. Voorts is dit verweerschrift aangevuld met brieven ter griffie van het hof ingekomen op 9 juni 2006 en 29 juni 2006 1.3. Van de zijde van de notaris is zijn verzoekschrift nog aangevuld bij brief van 7 oktober 2006 en bij brief ingekomen op 11 oktober 2006. 1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2006, gezamenlijk met de eveneens bij dit hof tussen dezelfde partijen aanhangige zaak met rekestnummer 1004/06 NOT. Klaagster, haar gemachtigde en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van klaagster aan de hand van een pleitnotitie. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. 4. Het standpunt van klaagster De tegen de notaris gerichte klacht spitst zich toe op de volgende gedragingen: 1) De notaris heeft zich ten onrechte voorgedaan als aangesteld boedelnotaris, aangezien hij niet van alle erfgenamen volmacht daartoe had. Klaagster stelt dat de notaris slechts door drie van de zes erfgenamen was benaderd en dat zij zelf hierbij niet betrokken was. Zij ontkent ten stelligste dat op 29 maart 2002 een gesprek tussen haar en de notaris heeft plaatsgevonden. Haar echtgenoot is wel bij de notaris op bezoek geweest, doch niet als haar gemachtigde. 2) Klaagster is tot eind 2003 niet geïnformeerd over allerlei werkzaamheden die door de notaris werden verricht, hoewel zij herhaaldelijk om opheldering heeft gevraagd. Klaagster wijst in dit verband onder meer op contacten die de notaris heeft gehad met een belastingadviseur en met de belastingdienst betreffende een successieaangifte. 3) De afwikkeling van de nalatenschap verloopt zeer traag. Door zijn zachte aanpak heeft de notaris nog meer vertraging veroorzaakt. 4a) De notaris heeft pas twee jaar na het overlijden van erflater regelingen getroffen met betrekking tot bank– en girorekeningen en verzekeringspolissen. 4b) Klaagster heeft moeten constateren dat een van de andere erfgenamen ervenrekeningen heeft geplunderd. Klaarblijkelijk heeft de notaris deze erfgename nooit gewezen op haar rechten en verplichtingen. 5) De notaris heeft fouten gemaakt, zoals het opstellen van een onjuiste successieaangifte. 6) De notaris heeft onvoldoende geheimhouding betracht. Hij heeft aan de andere erfgenamen gevraagd wat hij met door klaagster aangeleverde informatie moest doen en een reactie op een brief van klaagster, waarin zij de notaris in gebreke stelt, aan alle erfgenamen gezonden. 7) De notaris heeft zonder voorafgaande waarschuwing conservatoir verhaalsbeslag doen leggen ten laste van onder meer klaagster ter zake van niet betaalde nota’s. Klaagster tekent hierbij aan dat zij niet te kennen heeft gegeven haar aandeel in de nota’s niet te willen voldoen, doch heeft aangegeven dat een groot deel van de in rekening gebrachte kosten door de notaris zelf waren veroorzaakt. 5. Het standpunt van de notaris De notaris verweert zich als volgt: 1) De notaris heeft op 27 maart 2002 een eerste bespreking gevoerd met drie van de zes erfgenamen. Op 29 maart 2002 heeft de notaris een bespreking gevoerd met de andere drie erfgenamen, onder wie klaagster persoonlijk. De notaris stelt dat de erfgenamen hem unaniem de opdracht hebben gegeven met de volgende inhoud: - het begeleiden en formaliseren van de overdracht van (gedeelten van) het taxibedrijf van erflater; - vervolgens het verzorgen van de successieaangifte; - na het regelen van een aantal (achtergebleven) financiële nalatenschapszaken door een van de erfgenamen: het opstellen van een rekening en verantwoording betreffende het beheer van de nalatenschap door de betrokken erfgenaam; - tenslotte: de verdeling/verkoop van het huis van erflater, waarin de moeder van erflater wilde blijven wonen. Voorts wijst de notaris erop dat hij ook op 21 juli 2003 een bespreking met klaagster heeft gevoerd, diverse telefonische contacten heeft gehad met klaagster dan wel haar gemachtigde en tenslotte een groot aantal brieven heeft ontvangen van klaagster dan wel haar gemachtigde. Op grond van deze contacten en contacten met de andere erfgenamen stelt de notaris er stellig van overtuigd te zijn geweest dat hem bovenvermelde werkzaamheden waren opgedragen. De notaris tekent voorts aan dat het niet mogelijk was om schriftelijke volmachten van iedere erfgenaam apart te verkrijgen. Door zijn diensten toch te verlenen stelt de notaris zijn nek te hebben uitgestoken teneinde zo veel mogelijk in goede banen te leiden. 2) De notaris bestrijdt dat klaagster tot eind 2003 niet geïnformeerd is over allerlei werkzaamheden die door de notaris werden verricht. De notaris stelt dat uit een groot aantal brieven van klaagster blijkt dat zij wel degelijk op de hoogte was van de werkzaamheden van de notaris. Deze brieven bevatten, volgens de notaris, nagenoeg geen belangwekkende opmerkingen, vragen of wensen met betrekking tot de boedelafwikkeling door zijn kantoor. 3) en 4a) Ten aanzien van de financiële afwikkeling van de nalatenschap stelt de notaris dat uit de verklaring van erfrecht bleek dat de erfgenamen slechts gezamenlijk konden optreden en dat de notaris in eerste instantie geen opdracht had gekregen om de nalatenschap materieel af te wikkelen. Wat betreft de gestelde “zachte aanpak” stelt de notaris dat hij met alle betrokken partijen diende rekening te houden en dat hij partijen niet kon dwingen. 4b) Met betrekking tot het door klaagster gestelde plunderen van een van de ervenrekeningen stelt de notaris dat hem pas bij brief van 13 oktober 2003 voor het eerst werd gemeld dat een ervenrekening op ernstige wijze geplunderd werd. De notaris heeft vervolgens diverse keren vruchteloos contact proberen op te nemen met de betrokken erfgename. Op afspraken met de notaris verscheen zij niet en uiteindelijk liet zij weten niets meer met de afwikkeling van het bedrijf van erflater te maken te willen hebben en ook overigens met de familie niets meer te maken te willen hebben. De betrokken erfgename kon overigens beschikken over de genoemde rekening met volmacht dan wel instemming van drie van de erfgenamen teneinde alle noodzakelijke rechtshandelingen te verrichten voor de bedrijfsvoering van het taxibedrijf van erflater. Daarnaast bevestigt de notaris dat hij op verzoek van de betrokken erfgenaam zich heeft bemoeid met de inning van een verzekeringsuitkering. Deze uitkering is overgemaakt op de derdenrekening van de notaris en vervolgens op de eerdergenoemde ervenrekening. 5) De notaris stelt in de eerste plaats uitdrukkelijk dat alle erfgenamen er unaniem over eens waren dat de successieaangifte door hem zou worden verzorgd. Voor het opstellen van de aangifte heeft de notaris zich voornamelijk verstaan met een van de erfgenamen en de voormalige accountant van erflater, aangezien alle benodigde bescheiden en overige gegevens bij hen aanwezig waren. Naar zijn bevindingen werd de aanslag te hoog vastgesteld door de belastingdienst. Hij heeft toen bezwaar aangetekend en een aantal misslagen ten nadele van de erfgenamen hersteld. Van andere gemaakte fouten is de notaris zich niet bewust. 6) Ten aanzien van het onvoldoende betrachten van geheimhouding stelt de notaris dat de bewuste brief van de gemachtigde van klaagster, van 4 oktober 2004, niet vertrouwelijk van karakter was, aangezien de notaris van mening was dat veel opmerkingen en vragen niet alleen bij klaagster leefden, maar ook bij de andere erfgenamen. Daarom heeft de notaris ervoor gekozen een algemeen gesteld schrijven aan alle erfgenamen te zenden. 7) De notaris heeft conservatoir verhaalsbeslag doen leggen aangezien de betalingstermijn van zijn onbetaald gebleven declaraties was verstreken en de declaraties opeisbaar waren geworden ten tijde van het gelegde beslag. De notaris was ter ore gekomen dat een verdeling van een tot de nalatenschap behorend onroerend goed op stapel stond en via een andere notaris zou worden geëffectueerd. Aangezien geen van de erfgenamen zich tot de notaris had gewend over een uitstel van betaling en het betrokken onroerend goed nog het enige verhaalsobject was in de nalatenschap was er, naar het oordeel van de notaris, haast geboden om tot beslaglegging over te gaan en zijn vorderingen op de erven veilig te stellen. 6. De beoordeling 6.1. Met betrekking tot de klachtonderdelen 2), 3), 4a) 5) en 7) heeft het onderzoek in hoger beroep naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. 6.2. Ten aanzien van de overige klachtonderdelen overweegt het hof het volgende. Klachtonderdeel 1). Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van dit klachtonderdeel komen vast te staan dat de notaris in maart 2002 is benaderd door een meerderheid van de erfgenamen. Dit laat onverlet de vraag of de notaris op 29 maart 2002 een bespreking met klaagster heeft gevoerd, wat daar verder van zij. Het komt het hof voorts aannemelijk voor dat het door de notaris geschetste stappenplan, zoals dit door hem is uitgevoerd zonder dat gebleken is dat de erfgenamen hem daarvan hebben willen weerhouden, ook daadwerkelijk aan hem is opgedragen en dat hij deze werkzaamheden heeft uitgevoerd als boedelnotaris in de zin van het oude erfrecht. Het hof is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is en zal het oordeel van de kamer op dit punt vernietigen. Klachtonderdeel 4b). Zoals de kamer reeds heeft vastgesteld had een van de erfgenamen de zelfstandige beschikking over een van de bankrekeningen van erflater. Dit geschiedde door welwillende medewerking van de bank en met medeweten van de notaris, die in de veronderstelling verkeerde dat de andere erfgenamen van deze bevoegdheid op de hoogte waren en hiermee instemden. Ook heeft de kamer vastgesteld dat de betrokken erfgenaam, zonder rekening en verantwoording af te leggen aan de overige erfgenamen, zich een substantieel bedrag van de rekening heeft toegeëigend. Het hof is, evenals de kamer van oordeel dat de notaris niet valt te verwijten dat een van de erfgenamen zonder volmacht van de anderen de zelfstandige beschikking had over de betrokken bankrekening(en). Het valt de notaris echter wel te verwijten dat hij op het enkele verzoek van de betrokken erfgename zich als boedelnotaris tot de verzekeringsmaatschappij heeft gewend met het verzoek om de uitkering te storten op een van zijn bankrekeningen ten behoeve van derdengelden en deze uitkering vervolgens over te maken naar een van de door de erfgename beheerde rekening(en). Het hof is van oordeel dat de notaris er goed aan had gedaan om de uitkering op zijn eigen derdengeldrekening te laten staan en acht dit onderdeel van de klacht in zoverre gegrond en zal mitsdien het oordeel van de kamer op dit punt vernietigen. 6.3. Het hof is van oordeel dat, gezien de aard en de ernst van de gegrond verklaarde klachtonderdelen, de maatregel van berisping zoals opgelegd door de kamer moet worden vernietigd en in plaats daarvan de maatregel van waarschuwing aan de notaris moet worden opgelegd. 6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. 6.5. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - vernietigt de bestreden beslissing ten aanzien van het oordeel van de kamer op de klachtonderdelen 1) en 4b) alsmede de opgelegde maatregel, en opnieuw rechtdoende: - verklaart onderdeel 1) van de klacht ongegrond; - verklaart onderdeel 4b) van de klacht gegrond; - legt de notaris de maatregel van waarschuwing op; - verwerpt het beroep voor het overige. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Schipper, A.D.R.M. Boumans en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 30 november 2006. KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN DE KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ZUTPHEN Klachtnummer: 03/2005 Beslissing inzake de klacht van: [Y] wonende te [plaats], klaagster, gemachtigde: haar echtgenoot drs. G.J. [Y], tegen mr. [X], notaris te [plaats]. Partijen worden in deze beslissing mede aangeduid als klaagster en de notaris. 1. Het verloop van de procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - de klacht van 6 april 2005 met bijlagen, - de brief van de secretaris van de Kamer van Toezicht aan klaagster van 14 april 2004 - de brieven van klaagster van 16 april 2005, 20 april 2005, 28 april 2005, 2 mei 2005 en 9 mei 2005 - de reactie met bijlagen van de notaris van 8 juni 2005; - de repliek met bijlagen van klager van 4 juli 2005; - de dupliek van de notaris van 20 september 2005; - het proces-verbaal van de openbare vergadering van de Kamer van 6 oktober 2005 waar klaagster haar pleitnota deels heeft doen voorlezen. 2. Vaststaande feiten De navolgende feiten worden als vaststaand aangenomen: 2.1. Op 20 maart 2002 is overleden A.G.M. [Z] (hierna: erflater), broer van klaagster. De erflater liet onder meer een taxi-bedrijf, een woning, bankrekeningen en lijfrentepolissen na aan de erfgenamen. 2.2. De erfgenamen (de moeder, klaagster en haar vijf broers/zussen) hebben onderlinge meningsverschillen en zij willen geen volmachten afgeven aan de notaris. De notaris is in eerste instantie op 27 maart 2002 ingeschakeld door 3 erfgenamen (de moeder- en twee zusters van klaagster) en hij heeft op 29 maart 2002 een gesprek gevoerd met andere erfgenamen. 2.3. In de periode van 20 maart 2002 tot 31 maart 2004 ontving de notaris 14 brieven van klaagster. In daarop volgende periode tot eind juli 2004 zond klaagster nog eens twee brieven, haar echtgenoot 17 brieven aan de behandelende medewerker ten kantore van de notaris (hierna: de behandelaar) en 2 brieven aan de notaris en voerde de echtgenoot van klaagster minimaal 15 telefoongesprekken met het kantoor. 2.4. Op 30 augustus 2002 is de partiële verdelingsakte gepasseerd ter zake van het taxibedrijf van de erflater. De auto’s, kantoorinventaris, mobilofoon, de handelsnaamrechten en de goodwill van het taxibedrijf, alsmede een tot het taxibedrijf behorende schuld aan de moeder, zijn toebedeeld aan één van de broers van klaagster (Bert). Wegens onderbedeling is aan ieder van de overige erfgenamen een bepaald bedrag uitgekeerd. De niet aan Bert toebedeelde vermogensbestanddelen van het taxibedrijf zijn achtergebleven in de nalatenschap. 2.5. Ten tijde van- en na de verdeling van het taxibedrijf heeft één van de zusters van klaagster (Truus) de bankrekeningen van de erflater beheerd. Dit is door de bank mogelijk gemaakt, zonder machtiging van alle erfgenamen te verlangen. 2.6. Op 31 oktober 2002 is door de notaris een verklaring voor erfrecht opgemaakt van de nalatenschap. Daarin is geconstateerd dat - de moeder- (voor ¼) en de vijf broers/zussen van klaagster (ieder voor 3/20) erfgenamen zijn op grond van erfrecht bij versterf; - dat de erfgenamen uitsluitend tezamen bevoegd en gerechtigd zijn tot het in ontvangst nemen van alle tot de nalatenschap behorende goederen, waaronder gelden en geldswaarden, en om voor die ontvangst rechtsgeldig kwijting te verlenen. 2.7. Op 13 december 2002 ontving verzekeringsmaatschappij “Zwitserleven” (hierna: Zwitserleven) van een van de zusters van klaagster (Truus) het verzoek om haar erfdeel uit te keren. Conform de verklaring van erfrecht heeft Zwitserleven het door Truus gewenste bedrag aan haar overgemaakt. 2.8. Op 3 februari 2003 ontving de notaris via Truus een aanmaning van de belastingdienst van 29 januari 2003 om aangifte te doen van successierechten. Op 12 februari 2003 heeft de notaris een aangifte ingediend bij de belastingdienst. Een kopie van deze aangifte heeft de notaris gezonden naar – kort gezegd – de boekhouder van het taxibedrijf. Op 17 april 2003 ontving de notaris de aanslag. Een kopie van de aangifte en de aanslag is op 19 maart 2004 respectievelijk 7 april 2004 door de behandelaar aan de erfgenamen toegezonden. Op 22 juli 2004 heeft de behandelaar een verzoek om ambtshalve correctie en vermindering van de aanslag bij de belastingdienst ingediend, waarvan hij op dezelfde datum iedere erfgenaam een kopie heeft toegezonden. 2.9. Op 13 februari 2003 heeft de notaris op verzoek van Truus een brief gezonden aan Zwitserleven, waarin hij als boedelnotaris verzoekt om het volledige restant van € 31.947,25 over te maken op een bankrekening van de erflater. Op 19 maart 2003 heeft Zwitserleven aan dat verzoek gehoor gegeven. Daarmee werd in totaal een bedrag van € 37.585,00 uitgekeerd. 2.10. Op 21 juli 2003 heeft klaagster met de notaris een gesprek gevoerd over de afwikkeling van de boedel. 2.11. Op 13 oktober 2003 heeft klaagster aan de notaris medegedeeld dat een in de nalatenschap vallende bankrekening werd geplunderd. De notaris heeft in de daarop volgende periode vruchteloos getracht contact met Truus te krijgen. 2.12. Op 1 januari 2004 deelde Truus de notaris per brief mede “haar activiteiten voor de familie [Z] te stoppen” en naar aanleiding van een uitnodiging voor een andere bespreking heeft de echtgenoot van Truus laten weten dat zij “met de familie [Z] niets meer te maken wilde hebben”. Op 18 februari 2004 heeft de notaris Bert hiervan op de hoogte gesteld. 2.13. Op 3 mei 2004 heeft de behandelaar op eigen verzoek de administratie van Truus en de boekhouder van het taxibedrijf in ontvangst genomen. Op grond van deze stukken heeft de behandelaar een financieel overzicht gemaakt van de mutaties van de tot de nalatenschap behorende bankrekeningen van 20 maart 2002 tot medio 2004. 2.14. Op 10 mei 2004 heeft de behandelaar een brief aan de erfgenamen verzonden, met onder meer de volgende inhoud: “Volmachten Het bovenstaande overziende - en dat is nog lang niet alles!- zult u begrijpen dat er veel werk aan de winkel is. Zonder support van de erfgenamen kan ik echter weinig bereiken. Om een aantal zaken te kunnen afhandelen heb ik dan ook uw volmacht nodig. Ik denk bijvoorbeeld aan zaken als het aanpassen van de hypothecaire geldlening, het innen van de Zwitserleven-uitkering, het kunnen beschikken over (de saldi van) de (...) Postbank girorekeningen, het kunnen opheffen van de (....) (slapende) Postbank leeuw- en sterrekeningen, het kunnen verrichten van betalingen ten laste van de nalatenschapstegoeden, etcetera etcetera. Ik verzoek u dan ook dringend mij die speelruimte te geven. Vanzelfsprekend zal ik terughoudend van de mij gegeven volmacht gebruik maken en u van te voren zo veel mogelijk bij belangrijke kwesties betrekken. Mocht u of een van de overige erfgenamen mij onverhoopt geen volmacht verlenen, dan kan ik slechts als zaakwaarnemer van de erfgenamen optreden, echter zonder bevoegdheden. Ik hoop echter op een - in het belang van een goede boedelafwikkeling – positieve reactie uwerzijds.” 2.15. Op 14 mei 2004 berichtte klaagster de notaris: “Aan u wordt volmacht verleend op basis van hetgeen u omschrijft in uw brief in de alinea Volmachten. treft u bijgaande de kopie daarvan aan.” 2.16. Op 7 juli 2004 heeft de behandelaar de erfgenamen met elkaar samenhangende voorstellen gestuurd om tot een verdeling te komen. De voorstellen staan in de brief opgesomd onder de kopjes: voorstel 1 (wijziging hypothecaire geldlening), voorstel 2 (verdeling inboedel), voorstel 3 (verkoop huis), voorstel 4 (onderzoek bedrijfsvoering) en voorstel 5 (verdeling en verrekening). De erfgenamen hebben niet gezamenlijk met deze voorstellen ingestemd. 2.17. Op 1 april 2005 heeft de notaris - zonder klaagster vooraf te informeren – conservatoir verhaalsbeslag doen leggen onder klaagster ter zake van niet betaalde rekeningen. 3. De klacht, de gronden waarop deze berust en het verweer 3.1. Klaagster heeft ter zitting ingestemd met het voorstel van de voorzitter van de Kamer van Toezicht om de klacht, voor wat betreft de behandeling in de onderhavige procedure, te beperken tot de volgende onderdelen: Klachtonderdeel 1: de notaris treedt op als boedelnotaris, terwijl hij niet de volmacht daartoe heeft van alle erfgenamen. De notaris heeft zich - naar klaagster stelt ten onrechte - in een brief van 13 februari 2003 aan “Zwitserleven” (met een verzoek tot uitkering van verzekeringspremies) en in een beslagrekest van 1 april 2005 (met het verzoek tot beslaglegging ter zake van niet betaalde nota’s) voorgedaan als boedelnotaris. Klachtonderdeel 2: klaagster is tot 2004 niet geïnformeerd over allerlei werkzaamheden die de notaris heeft verricht, ondanks haar herhaalde verzoeken daartoe. Klaagster heeft de notaris veel brieven gezonden, waarop de notaris (vrijwel) niet heeft gereageerd. Klaagster constateerde eind 2003 dat de notaris buiten haar medeweten gesprekken heeft gevoerd met een (niet bevoegde) belastingadviseur, contact had met de belastingdienst en een successie-aangifte heeft gedaan. Klachtonderdeel 3: de afwikkeling van de nalatenschap verloopt zeer traag. De notaris heeft eerst twee jaar na het overlijden orde op zaken trachten te stellen met betrekking tot bank- en girorekeningen- en verzekeringspolissen van erflater en nadien door zijn “zachte aanpak” nog meer vertraging veroorzaakt. Klachtonderdeel 4 a. de notaris heeft nagelaten handelingen te verrichten met betrekking tot de bank- en girorekeningen van erflater, b. de notaris had moeten voorkomen dat één van de erfgenamen een bankrekening leeghaalde. Klaagster heeft geconstateerd dat één van de andere erfgenamen (Truus) een ervenrekening bij de Postbank heeft “geplunderd”. Klaagster concludeert daaruit dat Truus niet door de notaris op haar rechten en verplichtingen is gewezen. Van een boedelnotaris mag worden verwacht dat hij binnen een redelijke termijn nadat hij is ingeschakeld ( en niet eerst twee jaar later) orde op zaken stelt door regelingen te treffen met betrekking tot bank- en girorekeningen en de afwikkeling van verzekeringspolissen. Hierdoor had het “plunderen” van de rekening kunnen worden voorkomen, aldus klaagster. Klachtonderdeel 5: de notaris heeft fouten gemaakt, die later teruggedraaid moesten worden, zoals een onjuiste belastingaangifte. De notaris heeft fouten gemaakt bij de successie-aangifte. Klachtonderdeel 6: de notaris heeft onvoldoende geheimhouding betracht. De notaris heeft aan de andere erfgenamen gevraagd wat hij met de door klaagster aangeleverde informatie doen moest en hij heeft zijn reactie op de brief waarmee klaagster hem in gebrek stelde, aan alle erfgenamen gezonden Klachtonderdeel 7: de notaris heeft rauwelijks beslag doen leggen. Ter zake van niet betaalde nota’s heeft de notaris zonder voorafgaande waarschuwing conservatoir verhaalsbeslag laten leggen ten laste van - onder meer - klaagster. 3.2. De verweren van de notaris komen in het navolgende, voor zover nodig, aan de orde. 4. De beoordeling van de klacht Toetsingskader 4.1. Ter beoordeling is de vraag of de notaris zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wet op het notarisambt gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van klaagster, dan wel of hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een notaris niet betaamt, een en ander als bedoeld in artikel 98 van de Wet op het notarisambt. Klachtonderdeel 1: de notaris treedt op als boedelnotaris, terwijl hij niet de volmacht daartoe heeft van alle erfgenamen. 4.2. De onderhavige erfenis is opengevallen onder het oude erfrecht, van voor 1 januari 2003, toen de term boedelnotaris geen vastomlijnde juridische betekenis had. Ook zonder volmacht mocht de notaris zich destijds boedelnotaris noemen, indien hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij namens alle erfgenamen was ingeschakeld om de erfenis af te wikkelen. 4.3. Naar het oordeel van de Kamer heeft de notaris er in de periode tot en met de afwikkeling van het taxibedrijf gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij namens alle erfgenamen was ingeschakeld om de erfenis af te wikkelen, in ieder geval voor zover het betrof de afwikkeling van het taxibedrijf van de erflater. Niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is betwist dat de notaris bij gesprekken van 27 maart 2002 (met moeder en de zussen Gerrie en Truus) en 29 maart 2002 (met de broers Berti en Gerard) afspraken heeft gemaakt om tot een verdeling te komen van voormeld bedrijf. Partijen verschillen van mening over de vraag of klaagster of haar echtgenoot bij het gesprek van 29 maart 2002 aanwezig waren. Dit doet voor de beoordeling van dit geschil niet ter zake. Dat op 29 maart 2002 consensus bestond blijkt uit een brief van de notaris aan klaagster van 29 april 2002, met als begin “Tijdens ons gesprek op 29 maart j.l. gaf u te kennen er mee akkoord te zijn dat uw broer Berti steeds namens u kon spreken en optreden bij de afwikkeling van de nalatenschap van uw overleden broer Tonnie. Tot nu toe was het nog niet nodig dat uw volmacht op schrift werd gesteld, maar voor bepaalde acties bij de bedrijfsvoering van het taxibedrijf is het thans gewenst dat u uw volmacht schriftelijk verleent. ” en de schriftelijke reactie van klaagster van 8 mei 2002: “U vraagt mij volmacht te geven aan mijn broer, L. [Z], voor de lopende zaken, zoals wij destijds met u hebben afgesproken. ” Dat klaagster (hoewel zij op 8 mei 2002 mededeelde geen volmacht te zullen verlenen) instemde met de afwikkeling van het taxibedrijf door de notaris blijkt ook uit de in de repliek van de notaris (pagina 5) genoemde telefoonaantekeningen van 8 juli 2002 (“Komt morgen niet; is wel in [plaats] bij Berti. Heeft van zaak en goodwill e.d. geen verstand. Conformeert zich aan standpunten Berti (en Gerard)”. 4.4. De notaris heeft gelet op het voorgaande juist gehandeld door de verdeling van het taxibedrijf zonder volmachten ter hand te nemen. Gelet op de zeer gespannen familieverhoudingen is het bovendien niet aannemelijk dat een andere notaris volmachten van alle erfgenamen zou hebben gekregen en een spoedige afwikkeling van het taxibedrijf was in het belang van alle erfgenamen. 4.5. Na de verdeling van het taxibedrijf heeft de notaris er niet (meer) gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij namens alle erfgenamen was ingeschakeld. Na de verdeling veranderde zijn rol in “het verrichten van hand- en spandiensten voor Truus”. Mede gelet op het ontbreken van volmachten en de gespannen familieverhoudingen had de notaris zich ervan dienen te vergewissen dat het feitelijke optreden van Truus als executeur-testamentair en de door Truus aan de notaris gevraagde “hand- en spandiensten” de instemming hadden van alle erfgenamen. Door dit na te laten mocht de notaris er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij als boedelnotaris kon optreden. Door desondanks als boedelnotaris op te treden - onder andere in de correspondentie met Zwitserleven - heeft de notaris onzorgvuldig gehandeld jegens klaagster. 4.6. Klachtonderdeel 1 is dan ook gegrond. Klachtonderdeel 2: klaagster is tot 2004 niet geïnformeerd over allerlei werkzaamheden die de notaris heeft verricht, ondanks haar herhaalde verzoeken daartoe. 4.7. De notaris heeft tot 2004 (vrijwel) geen moeite genomen om te reageren op de brieven van klaagster en om haar op te hoogte te stellen van zijn werkzaamheden, hetgeen als onzorgvuldig jegens klaagster valt aan te merken. Het verweer van de notaris dat een door klaagster gevraagde jaarrekening nog niet gereed was, maakt dit niet anders. De notaris had deze mededeling destijds aan klaagster dienen te doen, als reactie op haar verzoek om deze jaarrekening. Het verweer dat de brieven overigens nagenoeg geen belangwekkende opmerkingen, vragen en/of wensen met betrekking tot de boedelafwikkeling zouden bevatten en dat de persoonlijke aard van de brieven aan een reactie in de weg stonden, vormt geen rechtvaardiging voor het onbeantwoord laten van brieven van klaagster door de notaris. Juist waar uit de brieven blijkt dat klaagster niet kon overzien wat voor de notaris wetenswaardig was en wat de grenzen van zijn bevoegdheden waren, had de notaris dienen te reageren. 4.8. De onder 4.7. vermelde onzorgvuldigheid valt de notaris temeer te verwijten nu hij eerder een waarschuwing had gekregen voor soortgelijk nalaten. De Kamer van Toezicht heeft ambtshalve kennis genomen van de beslissing van de Kamer van 6 oktober 2000, waarin ten aanzien van dezelfde notaris in een andere kwestie als volgt is beslist: “Het onderwerp van de klacht is de wijze waarop door de notaris is gereageerd op de vele keren dat de klager met hem contact heeft gezocht, teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de gang van zaken. De notaris heeft daarbij niet gehandeld zoals van hem verwacht had mogen worden. Hij heeft klager antwoorden gegeven die met de werkelijke stand van zaken niet van doen hadden en klager niet uitgelegd hoe een en ander wel in elkaar stak. In feite heeft hij geen enkele moeite genomen om te proberen klager op zijn vragen van een behoorlijk antwoord te voorzien. De klacht is dan ook gegrond. De Kamer is van oordeel dat de notaris ter zake een waarschuwing dient te worden gegeven.” 4.9. Klachtonderdeel 2 is dan ook gegrond. Klachtonderdeel 3 : de afwikkeling van de nalatenschap verloopt zeer traag. Klachtonderdeel 4a: de notaris heeft nagelaten handelingen te verrichten met betrekking tot de bank- en girorekeningen van erflater. 4.10. De notaris kan ten aanzien van de als 3 en 4a genummerde klachtonderdelen, gelet op het ontbreken van volmachten/opdrachten van alle erfgenamen, worden gevolgd in zijn verweer dat hij van de erfgenamen niet de opdracht noch de mogelijkheden had gekregen om de gehele nalatenschap af te wikkelen en/of om handelingen te verrichten met betrekking tot de bank- en girorekeningen van erflater. Dat de afwikkeling van de nalatenschap zeer traag verloopt, kan dan ook op zichzelf niet aan de notaris worden verweten. Wel had de notaris de erfgenamen eerder op de hoogte dienen te stellen van de door hem ondervonden beperkingen bij de afwikkeling van de erfenis. 4.11. Het vorenstaande leidt ertoe dat de klacht op deze onderdelen ongegrond is. Klachtonderdeel 4b: de notaris had moeten voorkomen dat één van de erfgenamen een bankrekening heeft leeggehaald. 4.12. In de onderhavige procedure staat vast dat Truus de zelfstandige beschikking had over (één van de) bankrekeningen van de erflater. Dit geschiedde door de “welwillende medewerking van de Rabobank” en met medeweten van de notaris. De notaris heeft verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de andere erfgenamen van deze bevoegdheden van één van de erfgenamen op de hoogte waren en hiermee instemden. Voorts staat tussen partijen vast dat voornoemde erfgename zonder rekening en verantwoording af te leggen aan de overige erfgenamen, zich een substantieel bedrag van de rekening van de erflater heeft toegeëigend. 4.13. Dat één van de erfgenamen zich op voormelde manier gelden heeft toegeëigend, valt de notaris in zoverre te verwijten dat hij zich niet op het enkele verzoek van Truus als boedelnotaris tot Zwitserleven had mogen wenden met het verzoek om een uitkering op de door Truus beheerde rekening te storten. Voor zover al gesteld, is niet gebleken dat de notaris van alle erfgenamen opdracht/volmacht had gekregen om de verzekeringsuitkering van Zwitserleven op te vragen. 4.14. Voor het overige valt het de notaris niet in tuchtrechtelijke zin te verwijten dat één van de erfgenamen zonder volmacht van de anderen de beschikking had over bankrekeningen van de erflater. Toezicht op deze rekeningen en/of op het beheer door Truus viel niet binnen de aan de notaris opgedragen taken. Vast staat dat klaagster voor wat betreft de periode tot de verdeling van het taxibedrijf ervan op de hoogte was dat de ene erfgename deze bevoegdheden had. Het had op haar weg gelegen om zich ervan te vergewissen hoe het beheer over de nog niet verdeelde bankrekeningen na de verdeling geregeld was. 4.15. Uit al het vorenstaande volgt dat klachtonderdeel 4b gegrond is, voor zover het betreft de brief die de notaris aan Zwitserleven heeft gezonden. Voor het overige is dit onderdeel van de klacht ongegrond. Klachtonderdeel 5: de notaris heeft fouten gemaakt, die later teruggedraaid moesten worden, zoals een onjuiste belastingaangifte. 4.16. Tussen partijen staat vast dat de notaris op het laatste moment een verzoek heeft gekregen van Truus om de successie-aangifte te verzorgen en dat de notaris op dat moment niet over alle daartoe benodigde gegevens kon beschikken. Onder deze omstandigheden worden fouten in de successieaangifte de notaris niet tuchtrechtelijk aangerekend, temeer nu vast staat dat deze fouten later konden worden teruggedraaid. 4.17. De klacht is op dit onderdeel dan ook niet gegrond. Klachtonderdeel 6: De notaris heeft onvoldoende geheimhouding betracht. Zo heeft hij aan de andere erfgenamen gevraagd wat hij met de door klaagster aangeleverde informatie doen moest en heeft hij zijn reactie op een brief van klaagster aan alle erfgenamen gezonden. 4.18. Dat de notaris door klaagster verstrekte informatie aan de andere erfgenamen heeft verstrekt, valt niet als een schending van zijn notariële geheimhoudingsplicht aan te merken. De door klaagster genoemde informatie was de notaris niet in zijn hoedanigheid van boedelnotaris door een erfgenaam toevertrouwd. Wel heeft de notaris door als vertrouwelijk aan te merken informatie van klaagster (bijvoorbeeld over haar kijk op de familieverhoudingen van de erfgenamen) door te spelen aan de andere erfgenamen, in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. In zoverre is ook klachtonderdeel 6 gegrond. Klachtonderdeel 7: de notaris heeft rauwelijks beslag doen leggen ten laste van klaagster. 4.19. Klaagster heeft erkend dat de notaris een opeisbare vordering op haar heeft ter zake van verrichte werkzaamheden en dat zij niet binnen de betalingstermijn heeft betaald. Onder deze omstandigheden stond het de notaris vrij om als schuldeiser conservatoir verhaalsbeslag te doen leggen ten laste van klaagster. Hij behoefde dit niet van tevoren aan klaagster mede te delen. Ook in tuchtrechtelijke zin heeft hij daarmee niet verwijtbaar gehandeld. 4.20. Klachtonderdeel 7 is dan ook ongegrond. Conclusie 4.21. De conclusie dient derhalve te luiden dat de klachtonderdelen 1, 2, 4b en 6 gegrond zijn, en de overige klachtonderdelen ongegrond. De Kamer is van oordeel dat de geconstateerde onzorgvuldigheden dusdanig ernstig zijn dat ter zake daarvan de maatregel van berisping dient te worden opgelegd. Zij neemt bij dit oordeel in aanmerking dat in een eerdere beslissing van de Kamer is geconstateerd dat de notaris in een met de onderhavige vergelijkbare situatie eveneens ernstig tekort was geschoten op communicatief gebied. 4.22. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing worden gelaten. 4.23. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing. 5. De beslissing De Kamer: 5.1. verklaart de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op het als onjuist aangeduide handelen in klachtonderdelen 1, 2, 4b en 6; 5.2. verklaart de klacht voor het overige ongegrond; 5.3. legt aan de notaris de maatregel van berisping op. Aldus gegeven door mr. G. Vrieze, voorzitter, dhr. E. Bos, mr. W.M. Eijkelestam, mr. F.V.J. Buitink en mr. G.J.J. Stevelink, leden, zulks in tegenwoordigheid van mr. M. de Kroon als secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2005. secretaris voorzitter Binnen 30 dagen na de dag van verzending van de brief, waarbij deze beslissing wordt toegezonden, kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen de termijn van 30 dagen door het Gerechtshof te zijn ontvangen. Het adres van het Gerechtshof luidt: Gerechtshof te Amsterdam t.a.v. kamer 17A, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.