Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4185

Datum uitspraak2006-11-24
Datum gepubliceerd2006-12-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6777 AAW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering terug te komen van AAW-besluit. Geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.


Uitspraak

04/6777 AAW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 november 2004, 04/215 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 november 2006. I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2006. Beide partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. II. OVERWEGINGEN In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Bij besluit van 19 juni 1997 heeft het Uwv aan appellante een arbeidsongeschiktheids-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De toekenning ging in met ingang van een jaar voor de datum van de aanvraag. Bij besluit van 21 juli 1997 heeft het Uwv het verzoek van appellante om de haar toegekende uitkering met verder terugwerkende kracht dan één jaar te laten ingaan afgewezen. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Appellante heeft een op 4 september 2003 gedateerde, nieuwe aanvraag van dezelfde strekking ingediend. Namens appellante is daarbij aangevoerd dat de ernst van de door appellante geuite klachten pas in een zeer laat stadium in volle omvang duidelijk zijn geworden. Voorts deed de voormalige echtgenoot van appellante haar volledige administratie. Het zou onredelijk zijn het feit dat er geen bezwaar aangetekend was tegen het besluit van 21 juli 1997 aan appellante toe te rekenen. Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft het Uwv geweigerd terug te komen op het besluit van 21 juli 1997, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De Raad kan zich volledig scharen achter de overwegingen van de rechtbank aangaande dit geschil en maakt deze tot de zijne. Het Uwv was bevoegd om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, de aanvraag af te wijzen. In hetgeen namens appellante is gesteld ziet de Raad geen grond te oordelen dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 november 2006. (get.) D.J. van der Vos. (get.) T.R.H. van Roekel. JK/291106