Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4395

Datum uitspraak2006-10-02
Datum gepubliceerd2007-01-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/34059, e.v.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afghanistan/WBV 2004/60/Westerse levensstijl/Ongehuwde moeder. Verweerder heeft ten aanzien van eisers sub 1 en 3 en eiseressen sub 1, 3, 4 en 5 de aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd mogen afwijzen. Door eiseres sub 2 is aangevoerd dat zij als ongehuwde moeder vreest bij terugkeer naar Afghanistan problemen te zullen ondervinden, omdat zij zal worden gezien als een vrouw die een westerse levensstijl heeft aangenomen. In dit verband heeft zij een beroep gedaan op WBV 2004/60. Door te overwegen dat eiseres sub 2 niet kan worden gezien als een alleenstaande vrouw, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom zij geen aanspraak kan maken op het gedeelte van WBV 2004/60 dat betrekking heeft op vrouwen die een westerse levensstijl hebben aangenomen. Uit het daarin beschreven beleid blijkt immers dat ten aanzien van een vrouw die in Nederland gebruik heeft gemaakt van mogelijkheden en rechten van de Nederlandse samenleving, voor verblijfsaanvaarding van belang is of zij zich bij terugkeer wederom zal kunnen accommoderen. Die mogelijkheid is nu juist in de situatie van eiseres sub 2 discutabel, omdat de meest bepalende factor daarbij, het feit dat zij ongehuwd kinderen heeft gekregen, zich moeilijk laat aanpassen


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zitting houdende te Dordrecht procedurenummers: AWB 05/34059, 05/34060, 05/34062, 05/34063, 05/34065, 05/34066 en 05/34068 uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiser sub 1] (eiser sub 1), [eiseres sub 1] (eiseres sub 1), alsmede hun minderjarige kinderen, en [eiseres sub 2] (eiseres sub 2), [eiser sub 2] (eiser sub 2), [eiser sub 3] (eiseres sub 3), [eiser sub 4] (eiseres sub 4), [eiser sub 5] (eiseres sub 5), wonende te [woonplaats], eisers, gemachtigde: mr. H.C.C. Kneuvels, advocaat te Dordrecht, tegen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. J.M.K. Frijters, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft bij besluiten van 10 september 2003 afwijzend beslist op de aanvragen van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Tegen deze besluiten hebben eisers bij faxbericht van 6 oktober 2003 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 17 februari 2005 (procedurenummers AWB 03/53192, 03/53174, 03/53170, 03/53213, 03/53193, 03/53215 en 03/53210) heeft de rechtbank de beroepen van eisers gegrond verklaard en de bestreden besluiten van 10 september 2003 vernietigd. Bij besluiten van 5 juli 2005 heeft verweerder de aanvragen van eisers wederom afgewezen. Tegen deze besluiten hebben eisers bij faxberichten van 26 juli 2005 beroep ingesteld. De zaken zijn op 29 september 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Eiser sub 1 en eiseressen sub 1 en sub 2 zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen S. Sadat, tolk. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 33 juncto artikel 34 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden afgewezen indien zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, afloopt, een grond als bedoeld in artikel 32 voordoet. Voor zover hier van belang luidt artikel 32 van de Vw 2000: “1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlening van de geldigheidsduur ervan kan worden afgewezen indien: […] c. de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen; […].” Artikel 29 van de Vw 2000 luidt, voor zover hier van belang: “1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 kan worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; […].” 2.2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen op grond van artikel 34 juncto artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. De grond waarop de vergunning voor bepaalde tijd is verleend, is komen te vervallen, omdat op 9 september 2002 het categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers van Afghaanse nationaliteit is beëindigd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er ten tijde van de vergunningverlening geen andere gronden aanwezig waren voor verlening van een verblijfsvergunning. Volgens verweerder bestaan op dit moment evenmin andere gronden om aan eisers een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Het beroep van eisers op WBV 2004/60 kan niet slagen, omdat niet is gebleken dat sprake is van een geringe indicatie. Het feit dat eiseres sub 2 een ongetrouwde moeder is kan niet leiden tot vluchtelingschap aangezien dit geen verband houdt met één van de gronden van het Verdrag. Alleenstaande vrouwen kunnen in Afghanistan weliswaar mogelijk problemen ondervinden, maar eiseres sub 2 kan niet worden aangemerkt als alleenstaande vrouw, aangezien zij met haar familieleden kan terugkeren. Gelet op het voorgaande acht verweerder het niet aannemelijk dat ten aanzien van eisers sprake is van vluchtelingschap dan wel dat zij bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. 2.3. Namens eisers zijn de besluiten van verweerder bestreden. Eisers beroepen zich op het beleid van verweerder zoals neergelegd in WBV 2004/60, en dan met name paragraaf 5.5 daarvan. Zij betwisten het standpunt van verweerder dat geen sprake zou zijn van een geringe indicatie. Eisers zijn Pashtuns en stellen dat zij niet veilig kunnen terugkeren naar de provincie Khost, dan wel Sheberghan. Eisers stellen voorts dat verweerder in de besluiten onvoldoende is ingegaan op het beroep dat eisers in hun zienswijzen hebben gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 april 2005 (20040931/1). Eiseres sub 2 vreest dat zij als ongehuwde moeder bij terugkeer naar Afghanistan problemen zal ondervinden, omdat zij zal worden gezien als een vrouw die een westerse levensstijl heeft aangenomen. In dit verband beroept eiseres sub 2 zich eveneens op WBV 2004/60. 2.4. De rechtbank overweegt het volgende. 2.4.1. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting constateert de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat de verleningsgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 is komen te vervallen. Evenmin is in geschil dat eisers ten tijde van de verleende vergunning niet in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op één van de andere toelatingsgronden van artikel 29, eerste lid van de Vw 2000. Ter beoordeling staat derhalve of verweerder op goede gronden heeft overwogen dat eisers, ex nunc toetsend, niet in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning op de gronden genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, of b, en aldus de aanvragen van eisers voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft mogen afwijzen. Tevens staat ten aanzien van eiseres sub 2 ter beoordeling of zij naast deze gronden in aanmerking komt voor een vergunning op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, genoemde toelatingsgrond. Aangezien ten aanzien van eiseres sub 2 voor een deel andere gronden zijn aangevoerd, zal haar beroep (met AWB-nummer 05/34062) afzonderlijk besproken worden. De beroepen met procedurenummers AWB 05/34059, 05/34060, 05/34063, 05/34065, 05/34066 en 05/34068 2.4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers behoren tot de risicogroep genoemd in WBV 2004/60, te weten personen die van origine uit een gebied komen waar zij tot een etnische minderheid behoren. WBV 2004/60 bepaalt ten aanzien van deze groep dat een geringe indicatie van problemen voldoende zal zijn om een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b, Vw 2000 te verlenen. Door verweerder is in het voornemen – dat in het besluit als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd – uitgebreid gemotiveerd waarom de door eisers aangevoerde omstandigheden afzonderlijk en cumulatief bezien niet kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is van een geringe indicatie. Gelet op deze motivering kan de stelling van eisers dat verweerder er slechts één onderwerp heeft uitgelicht, niet worden gevolgd. Namens eisers zijn tegen deze overwegingen in de zienswijze noch in de gronden van beroep (overige) inhoudelijke argumenten aangevoerd. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte tot die conclusie is gekomen. Verweerder heeft derhalve terecht geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat er ten aanzien van eisers bij terugkeer sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Het beroep van eisers op paragraaf 5.5 van WBV 2004/60 kan niet slagen nu daaruit enkel volgt dat verweerder geen vlucht- of vestigingsalternatief zal tegenwerpen indien wél sprake zou zijn van een gegronde vrees voor vervolging of van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft aan eisers echter geen vlucht- of vestigingsalternatief tegengeworpen. Voorts kan de stelling dat verweerder het beroep van eisers op de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005 (20040931/1) onvoldoende gemotiveerd terzijde heeft geschoven, niet worden gevolgd. Door verweerder is in het bestreden besluit aangegeven dat en waarom die uitspraak niet tot een ander oordeel kan leiden. Nu door eisers is nagelaten de inhoud van die uitspraak voldoende concreet en gedetailleerd te relateren aan het eigen en het bestreden standpunt, kan verweerder niet verweten worden dat hierover geen uitgebreidere motivering is opgenomen in het besluit. 2.4.3. Gelet op voorgaande heeft verweerder ten aanzien van eisers sub 1 en 2 en eiseressen sub 1, 3, 4 en 5 de aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd mogen afwijzen. De beroepen zijn derhalve ongegrond. Het beroep met procedurenummer AWB 05/34062 2.4.4. Namens eiseres sub 2 is deels verwezen naar dezelfde gronden van beroep als die zijn aangevoerd in de hiervoor besproken beroepen. Ten aanzien hiervan verwijst de rechtbank naar de beoordeling daarvan in rechtsoverweging 2.4.2. en overweegt dat dit deel van het beroep van eiseres sub 2 dan ook niet kan slagen. 2.4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres sub 2 geen aanspraak kan maken op het gedeelte van WBV 2004/60 dat betrekking heeft op vrouwen die een westerse levensstijl hebben aangenomen. Eiseres had reeds in de zienswijze aangevoerd dat zij vreest als ongehuwde moeder bij terugkeer naar Afghanistan te worden gezien als een vrouw die de geldende sociale zeden overschrijdt dan wel aan wie dergelijk gedrag wordt toegeschreven, zoals de vrouwen die een westerse levensstijl hebben aangenomen. Door te overwegen dat eiseres sub 2 niet kan worden aangemerkt als alleenstaande vrouw, is door verweerder onvoldoende ingegaan op haar beroep op WBV 2004/60. Uit het daarin beschreven beleid blijkt immers dat ten aanzien van een vrouw die in Nederland gebruik heeft gemaakt van mogelijkheden en rechten van de Nederlandse samenleving, voor verblijfsaanvaarding van belang is of zij zich bij terugkeer wederom zal kunnen accommoderen. Die mogelijkheid is nu juist in de situatie van eiseres sub 2 discutabel, omdat de meest bepalende factor daarbij, het feit dat zij ongehuwd kinderen heeft gekregen, zich moeilijk laat aanpassen. 2.4.6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres sub 2 in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-, wegingsfactor 1). Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage, - verklaart het beroep met procedurenummer AWB 05/34062 gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier moet vergoeden; - verklaart de overige beroepen ongegrond. Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en mr. J. van de Meerakker, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.