Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4693

Datum uitspraak2006-12-04
Datum gepubliceerd2007-05-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersR 1996/06 (89 Sv)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat in dit zeer uitzonderlijke geval de omstandigheid dat verzoeker is veroordeeld ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde er niet aan afdoet dat gronden van billijkheid aanwezig moeten worden geacht om tot vergoeding over te gaan van de geleden schade als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis ter zake van het onder 1 tenlastegelegde, nu de zaak in zoverre is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Rekestnummer: R 1996/06 (89 Sv) Parketnummer: 23-006121-04 BESCHIKKING op het op 28 december 2005 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift krachtens artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van: [verzoeker] Inhoud van het verzoekschrift Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit 's Rijks kas ten bedrage van in totaal EUR 1.260,- ter zake van vergoeding van schade tengevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Procesgang Het hof heeft de advocaat-generaal en de verzoeker en diens advocate in openbare raadkamer van 23 oktober 2006 gehoord. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzochte. Verzoeker heeft zich bij monde van zijn advocate op het standpunt gesteld dat hij, hoewel de zaak als geheel niet is geëindigd zonder straf of maatregel, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval toch in aanmerking dient te komen voor vergoeding van de geleden schade, en wel tot een bedrag van EUR 1.260,-, te weten een vergoeding van EUR 95,- voor elke dag doorgebracht in een politiecel, een vergoeding van EUR 70,- voor elke dag doorgebracht in het huis van bewaring en een vergoeding van EUR 300,- ter zake van immateriële schade. Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak onder bovengenoemd parketnummer. Het verzoekschrift is tijdig door verzoeker ter griffie van dit hof ingediend. Beoordeling Op de dagvaarding met het parketnummer 13/047413-04 voor de zitting van de rechtbank te Amsterdam van 20 december 2004 is een drietal feiten vermeld, kortgezegd: 1. poging tot doodslag, subsidiair zware mishandeling dan wel poging daartoe op 27 april 2004; 2. mishandeling op 14 december 2003 en 3. bedreiging op 14 december 2003. De feiten 2 en 3 zijn aanvankelijk onder het nummer 13/032591-03 ten parkette ingeschreven. Ten tijde van het aanbrengen van feit 1 stond dit laatste parketnummer nog open. Kennelijk is deze zaak vervolgens gevoegd bij de al bestaande zaak, zodat de dagvaarding met het parketnummer 13/047413-04 uiteindelijk de drie genoemde feiten bevatte. De onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten zijn van betrekkelijk eenvoudige aard en zouden, naar kan worden aangenomen, bij de politierechter zijn aangebracht, indien het onder 1 tenlastegelegde hier niet in een later stadium aan was toegevoegd. Verzoeker heeft ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde verzekering noch voorlopige hechtenis ondergaan. Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde heeft een mini-instructie plaatsgehad, mede gelet op de vraag of het aan de verdachte tenlastegelegde feit moest worden begrepen als een daad van zelfverdediging. Verzoeker heeft ter zake van dit feit twee dagen in verzekering doorgebracht in het politiebureau alsmede elf dagen in voorlopige hechtenis in een huis van bewaring. Bij – inmiddels onherroepelijk geworden – arrest van dit gerechtshof van 5 oktober 2005 is verzoeker vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde en is hij ter zake van het hem onder 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, met een proeftijd van twee jaren. Gelet op de omstandigheden waaronder en de tijdstippen waarop de tenlastegelegde feiten (zouden) zijn begaan, is het hof van oordeel dat tussen enerzijds het onder 1 tenlastegelegde en anderzijds het onder 2 en 3 tenlastegelegde geen dwingend verband aanwijsbaar is. Het betreft feiten van een geheel andere orde. Waar deze feiten niettemin op één dagvaarding terecht zijn gekomen, zonder dat dit uit de feiten zelf kan worden verklaard, moet – mede in het licht van de reeds genoemde omstandigheid dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde destijds nog open stond – worden aangenomen dat hiervoor geen andere dan proces-economische redenen hebben bestaan. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat in dit zeer uitzonderlijke geval de omstandigheid dat verzoeker is veroordeeld ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde er niet aan afdoet dat gronden van billijkheid aanwezig moeten worden geacht om tot vergoeding over te gaan van de geleden schade als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis ter zake van het onder 1 tenlastegelegde, nu de zaak in zoverre is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat aannemelijk is geworden dat verzoeker zeer ernstig heeft geleden onder de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis ter zake van het zware delict waarvan hij – naar achteraf is gebleken – ten onrechte werd verdacht. Dat het hof ter terechtzitting in hoger beroep geen splitsing van de gevoegd aangebrachte zaken heeft bevolen kan verzoeker in dit verband niet worden tegengeworpen. Het hof zal bij het bepalen van de toe te kennen schadevergoeding uitgaan van twee dagen politiecel à EUR 95,- per dag en elf dagen verblijf in een huis van bewaring à EUR 70,- per dag. Het hof acht geen gronden van billijkheid aanwezig om daarnaast over te gaan tot toewijzing van de verzochte immateriële schadevergoeding. Beslissing Het hof: Kent ten laste van ’s Rijks kas aan verzoeker een vergoeding toe van EUR 960,- (negenhonderdzestig euro). Wijst het anders of meer verzochte af. Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker. Deze beschikking is gegeven door de vierde meervoudige raadkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. De Winter, Kortenhorst en Baauw, in tegenwoordigheid van mr. Bons als griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 4 december 2006. De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van EUR 960,- (negenhonderdzestig euro), te betalen aan verzoeker vernoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Mathoerapersad advocaten te Amsterdam Amsterdam, 4 december 2006 Mr. De Winter