Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4715

Datum uitspraak2006-12-19
Datum gepubliceerd2006-12-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3401 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

04/3401 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 april 2004, 03/4073 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) Datum uitspraak: 19 december 2006 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2006. Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage. Namens het Uwv is niemand verschenen. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 20 augustus 2003, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een besluit van 24 augustus 2000, waarbij appellant met ingang van 27 december 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is geweigerd, aangezien hij op genoemde datum naar het oordeel van het Uwv voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van die wet was. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank beslissende betekenis toegekend aan de inhoud van het rapport van de psychiater E.F. van Ittersum van 5 augustus 2003, welk rapport op verzoek van het Uwv naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank is uitgebracht. In hoger beroep heeft een bekende van appellant aangegeven waarom naar zijn mening appellant reeds op de datum die thans in geding is volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. In het verweerschrift wijst het Uwv erop dat het beroepschrift kennelijk is geschreven door een niet-medicus, dat daarin subjectieve belevingen van de schrijver en familieleden van appellant worden aangehaald en dat een en ander niet is onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens. De Raad oordeelt als volgt. In hetgeen in hoger beroep namens appellant is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gevonden om anders te oordelen over het bestreden besluit dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan. De Raad onderschrijft de aangevallen uitspraak en de overwegingen waarop deze berust. Terecht heeft het Uwv erop gewezen dat ter onderbouwing van appellants standpunt geen medische gegevens zijn overgelegd. De Raad tekent hierbij aan dat het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de WAO een geobjectiveerd begrip is. Ter zitting heeft mr. De Witte aangevoerd dat het rapport van Van Ittersum geen inzicht geeft in de vraag of appellant al op 27 december 1999 beperkt was door ziekte of gebrek. In het rapport van Van Ittersum wordt op bladzijde 2 door appellant aangegeven dat zijn klachten sinds mei 2000 zijn toegenomen. Ook de beantwoording van de eerste vraag door van Ittersum geeft aan dat hij van oordeel is dat appellant pas in de loop van 2000 meer beperkingen op psychisch terrein heeft gekregen waardoor appellant volledig arbeidsongeschikt is geworden. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2006. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) J.W. Engelhart.