Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4948

Datum uitspraak2006-11-07
Datum gepubliceerd2006-12-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/600067-05 Beschikking op verzoekschrift ex art. 89 Sv
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beschikking op verzoekschrift ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering van wijlen Rachid B., vrijgesproken verdachte in de zaken tegen de zogenoemde Hofstadgroep.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM NEVENVESTIGINGSPLAATS 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT parketnummer: 10/600067-05 kenmerk RK: 06/805 en 06/806 Beschikking van de rechtbank Rotterdam, nevenvestigingsplaats 's-Gravenhage, raadkamer in strafzaken, op het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van: (wijlen) Rachid [B.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, gewoond hebbende te [adres], te dezer zake domicilie kiezende te Amsterdam, Herengracht 141, ten kantore van mr. B. Th. Nooitgedagt, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 23 mei 2006, strekkende tot een schadevergoeding ten laste van de Staat voor de dagen door verzoeker in uitleveringsdetentie doorgebracht, alsmede voor de dagen door verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 6.529,02 voor de te betalen huurachterstand en herstelkosten, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 1.843,82 voor de ontruimingskosten van de inboedel van de voormalige woning van verzoeker. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer. Verzoeker is op 5 juli 2006 overleden. De rechtbank heeft op 10 oktober 2006 dit verzoekschrift in raadkamer behandeld. Erfgenamen van verzoeker zijn niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was de raadsvrouw mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam, kantoorgenoot van mr. B.Th. Nooitgedagt. De raadsvrouw heeft in raadkamer desgevraagd verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn. De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek voor wat betreft de dagen door verzoeker in (uitleverings)detentie doorgebracht, met dien verstande dat het standaardtarief wordt gehanteerd bij de vaststelling van het schadebedrag. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing van het overig verzochte. De officier van justitie heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de gemaakte (materiële) kosten en de detentie van verzoeker. Beoordeling van het verzoekschrift. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek. De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 26 april 2006, waarbij verzoeker is vrijgesproken van het hem telastgelegde. Het verzoek is tijdig ingekomen. Verzoeker is op 22 juni 2005 te Londen (Verenigd Koninkrijk) aangehouden en in uitleveringsdetentie geplaatst. Verzoeker heeft in totaal 34 nachten in uitleveringsdetentie doorgebracht. Verzoeker is op 26 juli 2005 aan Nederland uitgeleverd en aldaar op 26 juli 2005 in verzekering gesteld, op 29 juli 2005 in voorlopige hechtenis gesteld en op 31 maart 2006 in vrijheid gesteld. Derhalve heeft verzoeker in totaal 281 nachten zijn vrijheid moeten missen. Verzoeker heeft tijdens zijn uitleveringsdetentie in het Verenigd Koninkrijk 34 nachten in beperkingen verbleven en verzoeker heeft in Nederland van 29 juli 2005 tot en met 4 augustus 2005 in beperkingen doorgebracht. Ingevolge artikel 89, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), voor zover te dezen van belang, kan de rechter, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, op verzoek van de gewezen verdachte, dan wel ingevolge het zesde lid van voornoemd artikel door zijn erfgenamen, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden. Eveneens volgt uit het zesde lid van voornoemd artikel dat de toekenning van de gevraagde vergoeding ten behoeve van de erfgenamen van verzoeker geschiedt, indien de gewezen verdachte na het indienen van het verzoek is overleden. Artikel 90, eerste lid, Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Verzoeker is na het indienen van het verzoek, te weten op 5 juli 2006, overleden. Een eventuele toekenning van de gevraagde vergoeding dient in casu te geschieden ten gunste van de erfgenamen van verzoeker. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om de erfgenamen van verzoeker een bedrag van in totaal € 20.745,= (43 nachten x € 95,= + 238 nachten x € 70,=) toe te kennen als vergoeding voor de tijd die verzoeker in uitleveringsdetentie, in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de nachten door verzoeker in beperkingen doorgebracht. Ten aanzien van de overige (materiële) schade overweegt de rechtbank als volgt. Het verzoek strekt tot toekenning van een tegemoetkoming tot een totaalbedrag van € 8.372,84, bestaande uit een vergoeding voor de huurachterstand, herstelkosten en ontruiming van de voormalige woning van verzoeker. Toekenning van schadevergoeding vindt plaats, zo bepaalt artikel 89, eerste lid, Sv, indien de schade is geleden tengevolge van de ondergane verzekering of voorlopige hechtenis. Het artikel bevat derhalve de voorwaarde dat de schade direct te herleiden moet zijn tot de vrijheidsbeneming. Naar het oordeel van de rechtbank kan de door verzoeker verzochte vergoeding niet voor toewijzing op basis van artikel 89 Sv in aanmerking komen, nu verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze schade het directe gevolg is geweest van de door verzoeker ondergane dagen in detentie. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen. Hieruit volgt dat een bedrag van in totaal € 20.745,= voor vergoeding in aanmerking komt. Beslissing. De rechtbank kent aan de erfgenamen van verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 20.745,= (zegge: TWINTIGDUIZENDZEVENHONDERDVIJFENVEERTIG EURO) en wijst af het anders of meer verzochte. Deze beschikking is gegeven te 's-Gravenhage door mrs. De Boer, voorzitter, Van Belzen en Van de Kar, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. De Vroom en Dingley, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2006.