Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4952

Datum uitspraak2006-11-07
Datum gepubliceerd2006-12-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/000396-04 Beschikking op verzoekschrift ex art. 89 Sv
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beschikking op het verzoekschrift ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering van Rachid B., vrijgesproken verdachte in de zaken tegen de zogenoemde Hofstadgroep.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM NEVENVESTIGINGSPLAATS 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT parketnummer: 10/000396-04 kenmerk RK: 06/939 Beschikking van de rechtbank Rotterdam, nevenvestigingsplaats 's-Gravenhage, raadkamer in strafzaken, op het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van: Rachid B., geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1978, wonende te [adres], te dezer zake domicilie kiezende te Amsterdam, Roelof Hartstraat 31, ten kantore van mr. H. Bos, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 20 juni 2006, strekkende tot een schadevergoeding ten laste van de Staat voor de dagen door verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht tot een bedrag van in totaal € 91.299,45, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 18.366,= ter zake gederfde inkomsten, alsmede een bedrag van in totaal € 100.000,= ter zake toekomstig inkomstenverlies. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer. De rechtbank heeft op 10 oktober 2006 dit verzoekschrift in raadkamer behandeld. Verzoeker is -hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen- niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was zijn raadsvrouw mr. H. Bos, advocaat te Amsterdam. De raadsvrouw heeft in raadkamer desgevraagd verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn. De officier van justitie heeft in raadkamer primair geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde. Naar het oordeel van de officier van justitie zijn geen gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen. Immers, verzoeker heeft gedurende lange tijd zo dicht in de kring van wèl veroordeelde verdachten verkeerd en een langdurige betrokkenheid bij de strafbare organisatie rond B., W., A., A., Al I. en El F. gehad, dat zijn vrijspraak niet zo maar kan worden gezien als een vrij pleiten van iedere schuld. Subsidiair heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek voor wat betreft de dagen door verzoeker in detentie doorgebracht, met dien verstande dat het standaardtarief wordt gehanteerd bij de vaststelling van het schadebedrag. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing van het overig verzochte. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat het verlies van de werkkring geen causaal verband heeft met de detentie. Ten aanzien van het toekomstig inkomensverlies heeft de officier van justitie opgemerkt dat de raadsvrouw op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat het voor verzoeker, die op het moment van vrijlating 27 jaren oud was, onmogelijk zou zijn opnieuw een baan te vinden. De officier van justitie heeft tot slot opgemerkt dat - indien er tot vergoeding wordt overgegaan - de tijdens de detentie bespaarde kosten van levensonderhoud in mindering dienen te worden gebracht op het schadebedrag. Beoordeling van het verzoekschrift. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek. De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 10 maart 2006, waarbij verzoeker is vrijgesproken van het hem telastgelegde. Het verzoek is tijdig ingekomen. Verzoeker is in deze zaak op 2 november 2004 in verzekering gesteld, op 5 november 2004 in voorlopige hechtenis gesteld en op 22 december 2005 in vrijheid gesteld. Derhalve heeft verzoeker 414 nachten zijn vrijheid moeten missen. Verzoeker heeft van 5 november 2004 tot en met 31 december 2004, zijnde dagen van de voorlopige hechtenis, in beperkingen doorgebracht. Ingevolge artikel 89, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), voor zover te dezen van belang, kan de rechter, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden. Artikel 90, eerste lid, Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Verzoeker heeft verzocht om een vergoeding van € 91.299,45 wegens ten onrechte ondergane hechtenis. Verzoeker is van oordeel dat het leed dat als gevolg van de voorlopige hechtenis aan hem is toegevoegd als bijzonder ernstig dient te worden aangemerkt en dat het derhalve onredelijk zou zijn aan hem de standaardvergoeding toe te kennen. De rechtbank overweegt als volgt. Voorop staat dat de forfaitaire vergoeding bij ten onrechte ondergane hechtenis ziet op de materiële en immateriële schade die men daardoor in het algemeen pleegt te lijden. Voor toekenning van een hogere vergoeding is derhalve slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding. De rechtbank is van oordeel dat in casu termen aanwezig zijn om een hoger bedrag toe te wijzen dan het standaardbedrag, nu is gebleken dat de op verzoeker toegepaste dwangmiddelen voor hem ingrijpende gevolgen hebben gehad. Hierbij is van belang dat voor schadevergoeding ex artikel 89, eerste lid, Sv alleen in aanmerking komt de schade die direct verband houdt met de ten onrechte ondergane hechtenis. Daarvan moet worden onderscheiden schade die is veroorzaakt door het feit dat verzoeker voor een bepaald feit is vervolgd, met alle maatschappelijke gevolgen van dien. Naar het oordeel van de rechtbank moet het grootste deel van de door verzoeker gestelde immateriële schade geacht worden het gevolg te zijn van de vervolging van verzoeker voor een terroristisch misdrijf en de grote publieke aandacht die dat gegeven met zich heeft gebracht en niet het gevolg van de in dat verband ondergane hechtenis. Daarentegen is wel aannemelijk dat - ten eerste - het ondergaan van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis zwaarder dan gemiddeld weegt voor een verdachte van een dergelijk ernstig misdrijf dat landelijke bekendheid geniet en dat - ten tweede - ook de publieke aandacht en de daarmee gepaard gaande schade voor een verdachte van een dergelijk misdrijf groter is indien hij niet alleen verdachte is maar daarvoor ook nog eens in voorlopige hechtenis zit. Dat verzoeker hierdoor in bovengemiddelde mate immateriële schade heeft geleden ten gevolge van de ten onrechte ondergane hechtenis is derhalve aannemelijk. De rechtbank ziet hierin reden om in dit geval in enige mate af te wijken van de forfaitaire vergoeding die doorgaans wordt gehanteerd, doch niet in de mate die verzoeker voorstaat. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding van € 250,= per dag toe te kennen ter zake van de door hem geleden immateriële schade ten gevolge van de periode doorgebracht in verzekering en beperkingen en een vergoeding van € 200,= per dag voor de periode doorgebracht in voorlopige hechtenis. Hieruit volgt dat een bedrag van in totaal € 85.750,= (59 nachten x € 250,= + 355 nachten x € 200,=) voor vergoeding in aanmerking zou komen. Uit het dossier in de strafzaak tegen verzoeker komt echter naar voren dat verzoeker niet altijd bereid is geweest zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. Verzoeker heeft op 2, 3, 4 en 10 november 2004 een verklaring afgelegd, maar geweigerd deze te ondertekenen. Tijdens het verhoor inbewaringstelling op 5 november 2004 heeft verzoeker in eerste instantie een verklaring afgelegd, maar heeft zich later op zijn zwijgrecht beroepen. Dit geldt eveneens voor het verhoor op 24 mei 2005. Van het verhoor van verzoeker is op 6 april 2005 afgezien, omdat verzoeker niet verhoord wenste te worden en om die reden weigerde zijn cel te verlaten. Verzoeker heeft ervoor gekozen pas tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak openheid van zaken te geven. Voor de beoordeling van het onderhavige schadevergoedingsverzoek acht de rechtbank de destijds door verzoeker ingenomen proceshouding van belang. Verzoeker heeft door voornoemde houding (het voortduren van) de detentie deels aan zichzelf te wijten gehad. De rechtbank ziet dan ook reden om de eerdergenoemde vergoeding te matigen met 25%. De rechtbank zal aan verzoeker een bedrag van in totaal € 64.312,50 (€ 85.750,= x 0,75) toekennen als vergoeding voor de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Wat betreft de door verzoeker geleden inkomstenderving overweegt de rechtbank als volgt. Verzoeker heeft als gevolg van de detentie niet kunnen werken. Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoeker voor aanvang van zijn detentie een vaste baan had als field service engineer bij Getronics Nederland B.V. Door Getronics is de betaling van het salaris stopgezet gedurende de periode van de voorlopige hechtenis. Verzoeker is van mening dat derving van genoemd inkomen een direct gevolg is van de voorlopige hechtenis en derhalve in de onderhavige procedure voor vergoeding in aanmerking komt. Ter zitting is door de raadsvrouw een loonspecificatie overgelegd, waaruit blijkt dat verzoeker € 1.195,03 (netto) per maand verdiende. De vordering ter zake de inkomstenderving is in raadkamer naar het oordeel van de rechtbank voldoende door de raadsvrouw van verzoeker onderbouwd. De rechtbank acht derhalve gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de dagen welke verzoeker niet heeft kunnen werken als gevolg van de ondergane detentie. De rechtbank stelt de vergoeding vast op een (netto) bedrag van in totaal € 16.265,50 (€ 1.195,03 x 12 maanden : 365 x 414 nachten). De rechtbank is wel van oordeel dat de tijdens de detentie bespaarde kosten van levensonderhoud in mindering dienen te worden gebracht op voornoemd schadebedrag. De rechtbank stelt deze kosten - ex aequo et bono - vast op een bedrag van € 15,= per dag, derhalve in totaal een bedrag van € 6.210,= (414 nachten x € 15,=). Ter zake van de gevorderde inkomstenderving komt naar het oordeel van de rechtbank een bedrag van in totaal € 10.055,50 (€ 16.265,50 -/- € 6.210,=) voor vergoeding in aanmerking. De door verzoeker verzochte vergoeding voor het toekomstig inkomensverlies kan op grond van artikel 89 Sv niet voor toewijzing in aanmerking komen. Deze schadepost is naar het oordeel van de rechtbank niet meer het gevolg van de door verzoeker ondergane verzekering of voorlopige hechtenis en komt dus in het kader van deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking. Niet valt in te zien waarom verzoeker, die thans naar zeggen van de raadsvrouw een goede baan heeft, toekomstig inkomensverlies zal lijden. Hieruit volgt dat een bedrag van in totaal € 74.368,= (€ 64.312,50 + € 10.055,50) voor vergoeding in aanmerking komt. Beslissing. De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 74.368,= (zegge: VIERENZEVENTIGDUIZENDDRIEHONDERDACHTENZESTIG EURO) en wijst af het anders of meer verzochte. Deze beschikking is gegeven te 's-Gravenhage door mrs. De Boer, voorzitter, Van Belzen en Van de Kar, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. De Vroom en Dingley, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2006.