Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ4956

Datum uitspraak2006-12-18
Datum gepubliceerd2007-01-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/36754
Statusgepubliceerd


Indicatie

Pakistan/Beschikbaarheid mantelzorg land van herkomst/Medische noodsituatie/Ontoereikende motivering. "Aanvraag om vtv-medisch afgewezen in verband met ontbreken mvv. Bij terugkeer naar land van herkomst ontstaat medische noodsituatie als daar geen mantelzorg voorhanden is. Onvoldoende motivering van verweerder ten aanzien van beschikbaarheid van mantelzorg in land van herkomst. Tevens motivering ontoereikend ten aanzien van de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat zijn afhankelijkheid van de geboden mantelzorg in Nederland zo uitzonderlijk is, dat deze afhankelijkheid tot toepassing van de hardheidsclausule noopt". Uit een tweetal BMAadviezen blijkt dat eiser aan ernstige psychiatrische ziekte lijdt, mogelijk schizofrenie. Voor zijn verzorging is eiser volledig afhankelijk van derden (hospita). Er is sprake van medische behandeling, bestaande uit gesprekken met een psychiater en eiser gebruikt medicatie. Medicamenteuze behandeling en mantelzorg (zoals omschreven in de WBV 2004/48, paragraaf B 8/5) zullen levenslang noodzakelijk zijn en mogen niet onderbroken worden. Bij het achterwege blijven van behandeling is een acute medische noodsituatie niet uit te sluiten. In land van herkomst, Pakistan, is de benodigde psychiatrische hulp beschikbaar en equivalenten van de door eiser gebruikte medicijnen zijn verkrijgbaar. Voor chronische gevallen kan opname niet worden gegarandeerd. Bij opname is men nog steeds aangewezen op verzorging door familie of vrienden. Verweerder stelt dat eiser in Pakistan vier zussen en twee broers heeft en dat niet valt in te zien dat zij niet gezamenlijk in staat zijn tijdens het verblijf van betrokkene de benodigde mantelzorg te verlenen. Voor zover deze zussen en broers niet voor eiser kunnen of willen zorgen betekent dit nog niet dat zij hem niet kunnen begeleiden naar een ziekenhuis in Pakistan. Bovendien is blijkens het BMA-advies de vereiste zorg beschikbaar in het Edhi Wellfare Center in Karadar en in speciale afdelingen voor geestelijk gehandicapten in de staatsziekenhuizen. Eiser heeft verklaringen van zijn broers en zussen overgelegd, waaruit blijkt zij in het geheel niet in staat c.q. bereid zijn om de voor eiser benodigde mantelzorg te bieden. De rechtbank acht verweerders motivering in het bestreden besluit ontoereikend om de conclusie, inhoudende dat er mantelzorg van de zijde van eisers broers en zussen beschikbaar is, te kunnen dragen. Voorts heeft de rechtbank erop gewezen dat eiser reeds voorafgaand aan de besluitvorming de nadruk heeft gelegd op het grote belang van de mantelzorg, zoals eiser deze thans ontvangt van zijn hospita en haar gezin in Amsterdam. Eiser is in hoge mate afhankelijk van zijn hospita en vertrouwt haar alleen. Desondanks ontbreekt in de beslissing op bezwaar iedere motivering van verweerder ten aanzien van de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat zijn afhankelijkheid van juist deze mantelzorg van de zijde van zijn hospita en haar gezin zo uitzonderlijk is, dat deze afhankelijkheid tot toepassing van de hardheidsclausule noopt. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerders motivering de toets der kritiek niet kan doorstaan. Het besluit komt dan ook in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Beroep gegrond en vovo afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 06/36754 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 dember 2006 inzake [eiser], geboren op 1 juli 1965, nationaliteit Pakistaanse, verblijvende te Amsterdam, eiser, gemachtigde mr. M.B. van den Toorn-Volkers, tegen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, te Den Haag, verweerder, gemachtigde mr. drs. A.M. Zeeman. Procesverloop Eiser heeft een tweetal toelatingsprocedures doorlopen ten behoeve van het verkrijgen van een reguliere verblijfsvergunning met als doel “klemmende redenen van humanitaire aard”, welke procedures niet tot toelating hebben geleid. Op 5 september 2002 en op 6 juni 2004 heeft eiser aanvragen voor een reguliere verblijfsvergunning met als doel “medische behandeling” ingediend, welke aanvragen verweerder bij besluiten van respectievelijk 12 mei 2005 en 1 juni 2005 heeft afgewezen. Tegen deze beide besluiten is namens eiser bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 juli 2006 heeft verweerder eisers bezwaren tegen de beide besluiten ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen totdat uitspraak zal zijn gedaan op het beroep. Het verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 06/36758. De zaak is behandeld op de zitting van 15 december 2006, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Bij het primaire besluit van 12 mei 2005 heeft verweerder eisers aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met als doel “medische behandeling” afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). 2. Bij het primaire besluit van 1 juni 2005 heeft verweerder eisers hernieuwde aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning voor medische behandeling afgewezen, onder toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 3. Thans is aan de orde de vraag of het bestreden besluit van 27 juli 2006, dat strekt tot ongegrondverklaring van eisers bezwaren tegen de beide primaire besluiten, in rechte kan worden gehandhaafd. 4. Verweerder is voor wat betreft de bezwaren tegen het primaire besluit van 12 mei 2005, kort samengevat, van mening dat er geen aanleiding is om eiser in aanmerking te brengen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder baseert zijn besluitvorming op de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) van respectievelijk 9 februari 2005 en van 24 mei 2006. 5. Eiser is daarentegen van mening dat verweerder hem in redelijkheid het mvv-vereiste niet had mogen tegenwerpen. Bij terugkeer naar Pakistan zal er sprake zijn van een medische noodsituatie op korte termijn bij het stopzetten van de medische behandeling én de mantelzorg, welke mantelzorg specifiek is gerelateerd aan eisers leefomgeving in [plaats]. Ook buiten het aspect van de mantelzorg is er sprake van zeer bijzondere individuele omstandigheden. 6. De rechtbank overweegt als volgt. 7. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. 8. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. 9. In artikel 17 van de Vw 2000 en in artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000 wordt een aantal categorieën vreemdelingen genoemd die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Zo wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. 10. In hoofdstuk B1/1.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) heeft verweerder deze vrijstellingsgrond nader uitgewerkt. Hierin is bepaald dat voor deze vrijstelling beoordeeld dient te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst en in staat kan worden geacht daar de behandeling van een door hem in te dienen mvv-aanvraag af te wachten. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar hoofdstuk B8/1.1 van de Vc 2000, op grond waarvan verweerder ter beantwoording van de vorenbedoelde vraag het BMA van de Immigratie- en Naturalisatiedienst kan verzoeken een medisch advies uit te brengen. 11. Daarnaast is in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 bepaald dat verweerder het eerste lid van dit artikel buiten toepassing kan laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 12. De rechtbank stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat zij zich terughoudend dient op te stellen bij de toetsing aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000, waarbij zij aantekent dat de reikwijdte van dit artikellid uiterst beperkt is. Een beroep op de in dit artikellid genoemde onbillijkheid wordt in beginsel slechts in zeer uitzonderlijke en individuele gevallen gehonoreerd. 13. Onbetwist is dat eiser niet in het bezit is van een geldige mvv. Het geschil spitst zich toe op de vragen of eiser valt onder de vrijstellingscategorie als genoemd in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 en of het vasthouden van verweerder aan het mvv-vereiste, gezien de door eiser aangevoerde omstandigheden, een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.71 van het Vb 2000 met zich brengt. 14. Uit het BMA-advies van 9 februari 2005 blijkt dat eiser lijdt aan ernstige psychische klachten, waarvan de diagnose vooralsnog onduidelijk is. De behandelend psychiater denkt aan zwakbegaafdheid en schizofrenie. Eiser is voor zijn verzorging volledig afhankelijk van de zorg en de begeleiding door zijn hospita. Gesteld kan worden dat het hier mantelzorg betreft, zoals omschreven in de WBV 2004/48, paragraaf B 8/5. Er is sprake van medische behandeling, bestaande uit gesprekken met een psychiater en eiser gebruikt medicatie. De medische begeleiding en de mantelzorg zullen levenslang nodig zijn. In eisers land van herkomst, Pakistan, is de benodigde psychiatrische hulp beschikbaar en equivalenten van de door eiser gebruikte medicijnen zijn verkrijgbaar. Ten aanzien van de geïnstitutionaliseerde zorg wordt vermeld dat de mogelijkheid van opname niet kan worden gegarandeerd voor chronische gevallen. Bij opname is men nog steeds aangewezen op verzorging door familie of vrienden. De benodigde mantelzorg is niet beschikbaar indien eiser niet kan terugvallen op een netwerk (familie en/of vrienden) dat bereid is hem de mantelzorg te bieden. Uitblijven van de medicatie en/of de mantelzorg zal op korte termijn leiden tot een medische noodsituatie. Eiser is in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus auto en vliegtuig. Hij moet gedurende de reis de beschikking hebben over de voor hem voorgeschreven medicatie. Eiser is niet in staat alleen te reizen. Hij moet worden begeleid door een hulpverlener. 15. In het BMA-advies van 24 mei 2006 is vermeld dat eiser bekend is met een ernstige psychiatrische ziekte, mogelijk schizofrenie en dat hij wordt behandeld met medicatie op voorschrift van de psychiater, met wie tevens gesprekken plaatsvinden. Bovendien is eiser op het niveau van persoonlijk en sociaal functioneren en voor zijn verzorging volledig afhankelijk van derden. De medicamenteuze behandeling en de mantelzorg zullen levenslang noodzakelijk zijn en mogen niet onderbroken worden. Bij het achterwege blijven van behandeling is een acute medische noodsituatie niet uit te sluiten. De medische klachten kunnen worden behandeld in Pakistan. Diverse psychofarmaca zijn verkrijgbaar en gegarandeerd in de grote steden. Vrijwillige hulp is alleen in Edhi Wellfare Center in [plaats] verkrijgbaar. Zij leveren onderdak, accommodatie, eten en gezondheidszorg. Patiënten mogen het terrein niet verlaten. Er zijn speciale afdelingen voor geestelijk gehandicapten in ziekenhuizen die door de staat worden gerund, maar de zorg of behandelconditie is daar slechter. Eiser is in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen en dient voor, tijdens en direct na de reis te beschikken over medicatie. Voortzetting van de behandeling en controle is op de plaats van bestemming noodzakelijk. In verband hiermee is tevens een schriftelijke medische overdracht noodzakelijk. 16. Tussen partijen is met name in geschil de vraag of eiser bij terugkeer naar Pakistan ten behoeve van het aanvragen van een mvv zal kunnen beschikken over toereikende mantelzorg. Deze mantelzorg wordt in Nederland thans gegeven door eisers hospita en haar gezin en namens eiser is expliciet gesteld dat de mantelzorg specifiek is gerelateerd aan eisers leefomgeving in Amsterdam. 17. Verweerders beleid terzake van een zogenaamd mantelzorgnetwerk is opgenomen in hoofdstuk B 8/5 van de Vc 2000. Indien de medisch adviseur aangeeft dat mantelzorg voor de betrokken vreemdeling noodzakelijk is, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld aan te geven of er al dan niet personen aanwezig zijn in het land van herkomst, die in staat moeten worden geacht om mantelzorg te verlenen. Voor zover een vreemdeling stelt dat voor hem in het herkomstland geen mantelzorgnetwerk aanwezig is, dient hij gegevens en bescheiden te overleggen waaruit dit blijkt. Aan niet (in onvoldoende mate) onderbouwde dan wel speculatieve stellingen hieromtrent wordt geen betekenis toegekend. Evenmin rust op het bestuursorgaan de verplichting om onderzoek te doen naar dergelijke stellingen. 18. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk en evenmin in strijd met de wettelijke voorschriften. 19. Verweerder stelt dat eiser in Pakistan vier zussen en twee broers heeft en dat niet valt in te zien dat zij niet gezamenlijk in staat zijn tijdens het verblijf van betrokkene de benodigde mantelzorg te verlenen. Voor zover deze zussen en broers niet voor eiser kunnen of willen zorgen betekent dit nog niet dat zij hem niet kunnen begeleiden naar een ziekenhuis in Pakistan. Bovendien is blijkens het BMA-advies de vereiste zorg beschikbaar in het Edhi Wellfare Center in [plaats] en in speciale afdelingen voor geestelijk gehandicapten in de staatsziekenhuizen. Voor zover namens eiser is gesteld dat deze zorg niet passend zou zijn wordt overwogen dat wat dit betreft eisers situatie niet afwijkt van die van zijn landgenoten. Ook zij krijgen geen verblijf in Nederland vanwege het feit dat de medische voorzieningen wellicht van mindere kwaliteit zijn dan in Nederland. Verweerder ziet dan ook geen grond voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de zogeheten hardheidsclausule. 20. De rechtbank stelt vast dat uit de vorenvermelde BMA-adviezen blijkt dat eiser ten gevolge van het bij hem bestaande zeer ernstige psychiatrische ziektebeeld levenslang afhankelijk is van medische zorg en van mantelzorg. Bij het onderbreken van de medische behandeling en/of de mantelzorg is een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten. De rechtbank begrijpt de motivering van verweerder voor zover hier van belang aldus, dat verweerder - anders dan eiser - meent dat bij terugkeer naar Pakistan niet behoeft te worden gevreesd voor een medische noodsituatie op korte termijn, aangezien in het land van herkomst toereikende mantelzorg aanwezig is. 21. Allereerst merkt de rechtbank op dat uit de gedingstukken blijkt dat namens eiser bij schrijven van 22 maart 2005 verklaringen van eisers beide broers in Pakistan zijn overgelegd, uit welke verklaringen blijkt dat deze beide broers in het geheel niet in staat c.q. bereid zijn om de voor eiser benodigde mantelzorg te bieden. Voorts zijn op 21 juli 2005 verklaringen van dezelfde aard en strekking van eisers zussen overgelegd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesteld dat eiser zijn standpunt, inhoudende dat in Pakistan van de zijde van zijn broers en zussen geen mantelzorg voor hem beschikbaar is, onvoldoende zou hebben onderbouwd. Gelet op de overgelegde verklaringen acht de rechtbank verweerders motivering in het bestreden besluit ontoereikend om de conclusie, inhoudende dat er mantelzorg van de zijde van eisers broers en zussen beschikbaar is, te kunnen dragen. 22. Zo al met verweerder kan worden aangenomen dat eisers broers en zussen hem in ieder geval wel kunnen begeleiden naar een ziekenhuis, kan de rechtbank er niet aan voorbij gaan dat in het BMA-advies van 9 februari 2005 expliciet is vermeld dat, zo opname al mogelijk is, men nog steeds is aangewezen op verzorging door familie of vrienden. Deze laatste stelling wordt in het latere BMA-advies van 24 mei 2006 niet expliciet terug genomen. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat ook bij opname van eiser in een van de instellingen genoemd onder punt 3a van het BMA-advies van 24 mei 2006 nog steeds mantelzorg van de zijde van familie of vrienden noodzakelijk is. Een motivering van verweerder op dit punt ontbreekt in het bestreden besluit. 23. Verder stelt de rechtbank naar aanleiding van eisers stelling in beroep, inhoudende dat de mantelzorg specifiek gerelateerd is aan eisers leefomgeving in Amsterdam, vast dat namens eiser reeds voorafgaand aan de besluitvorming de nadruk is gelegd op het grote belang van de mantelzorg, zoals eiser deze thans ontvangt van zijn hospita en haar gezin. Dit blijkt onder andere uit het verslag van het gehoor, gehouden op 15 december 2005, waaruit blijkt dat eiser in hoge mate afhankelijk is van zijn hospita en dat hij alleen haar vertrouwt. Desondanks ontbreekt in de beslissing op bezwaar iedere motivering van verweerder ten aanzien van de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat zijn afhankelijkheid van juist deze mantelzorg van de zijde van zijn hospita en haar gezin zo uitzonderlijk is, dat deze afhankelijkheid tot toepassing van de hardheidsclausule noopt. 24. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerders motivering de toets der kritiek niet kan doorstaan. Het besluit komt dan ook in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. 25. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard voor wat betreft de ongegrondverklaring van eisers bezwaren tegen het primaire besluit van 12 mei 2005. 26. De rechtbank ziet daarentegen geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet kon overgaan tot ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het primaire besluit van 1 juni 2005, waarbij eisers hernieuwde aanvraag om een verblijfsvergunning voor medische behandeling onder toepassing van artikel 4:6 van de Awb is afgewezen. In beroep is verweerders standpunt dienaangaande niet gemotiveerd bestreden. 27. In zoverre dient het beroep dan ook ongegrond te worden verklaard. 28. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • waarde per punt € 322,-; • wegingsfactor 1. 29. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiser gestorte griffierecht ten bedrage van € 141,- dient te vergoeden. 30. Mitsdien wordt beslist als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep ongegrond voor zover het bestreden besluit op bezwaar betrekking heeft op eisers bezwaren tegen het primaire besluit van 1 juni 2005; - verklaart het beroep voor het overige gegrond; - vernietigt het bestreden besluit op bezwaar voor zover dit betrekking heeft op eisers bezwaren tegen het primaire besluit van 12 mei 2005; - bepaalt dat verweerder in zoverre een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; - gelast de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem gestorte griffierecht, ten bedrage van € 141,-, te vergoeden. Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van G.C.A. Dingemans Wierts als griffier op 18 dember 2006.