Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5090

Datum uitspraak2006-12-07
Datum gepubliceerd2006-12-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2421 AOR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terecht bij toekenning kostenvergoeding in bezwaar wegingsfactor 0,5 (licht) gehanteerd?


Uitspraak

06/2421 AOR Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant] (hierna: appellant) en de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 7 december 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 27 maart 2006, kenmerk 2329/CAOR, door verweerster ten aanzien van appellant genomen besluit ter uitvoering van de Algemene oorlogsongevallenregeling (hierna: de AOR). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 7 juni 2006, kenmerk 4288/CAOR. Bij dit geschrift is het besluit van 27 maart 2006 voorts gewijzigd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2006. Aldaar is voor appellant verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door haar secretaris mr. L.H.G. Belleflamme alsmede door mr. R.L.M.J. Gielen. II. OVERWEGINGEN Blijkens de gedingstukken heeft verweerster bij het bestreden besluit van 27 maart 2006 het bezwaar dat namens appellant was ingediend tegen haar besluit van 27 oktober 2005, inhoudende - voorzover nog van belang - afwijzing van een gevraagde voorziening in de kosten van huishoudelijke hulp, gegrond verklaard en de gevraagde voorziening toegewezen. Hierbij is overwogen dat op basis van ingewonnen psychiatrische expertise alsnog wordt aanvaard dat in verband met het oorlogsletsel van appellant voor die voorziening een medische noodzaak bestaat. De in bezwaar gevraagde vergoeding van de in de bezwaarprocedure gemaakte kosten van rechtsbijstand heeft verweerster bij het bestreden besluit geweigerd. Namens appellant is tegen deze weigering beroep ingesteld. Bij het, in rubriek I van deze uitspraak aangeduide, nader besluit van 7 juni 2006 heeft verweerster aan appellant alsnog een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar toegekend tot een bedrag van € 161,--, berekend naar de in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgelegde normen op basis van één proceshandeling bij een wegingsfactor van de zaak van 0,5 (licht). Namens appellant is aangegeven dat met dit nadere besluit niet geheel is tegemoet-gekomen aan het beroep, aangezien naar zijn mening op grond van aard en omvang van de zaak bij de toekenning van de proceskostenvergoeding een wegingsfactor van 1 (gemiddeld) in aanmerking genomen had moeten worden. De Raad overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de Raad het nader besluit van 7 juni 2006 in zijn beoordeling mede betrekken. Hierbij is, gelet op hetgeen in beroep namens appellant is aangevoerd, nog in geschil of bij de toekenning van de proceskostenvergoeding in bezwaar terecht door verweerster een wegingsfactor van 0,5 is gehanteerd. De Raad beantwoordt die vraag, met appellant, ontkennend. In de aard en omvang van de onderhavige zaak, waarbij ook medische aspecten een rol spelen, ziet de Raad niet die duidelijke aanknopingspunten gelegen die nodig zijn om een uitzondering te rechtvaardigen op hetgeen in het Besluit proceskosten bestuursrecht als de gebruikelijke wegingsfactor - gemiddeld - is aangegeven. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat zowel het bestreden besluit van 27 maart 2006, voorzover betreffende de proceskostenvergoeding in bezwaar, als het nadere besluit daarover van 7 juni 2006 voor vernietiging in aanmerking komen. De Raad ziet voorts aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf de door verweerster te betalen vergoeding van proceskosten in bezwaar vast te stellen, en wel op een bedrag van € 322,-- als kosten van in bezwaar verleende rechtsbijstand. De Raad ziet, ten slotte, aanleiding verweerster te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep, begroot op een bedrag van € 644,-- aan kosten van in beroep verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit van 27 maart 2006, voorzover betreffende de proceskostenvergoeding in bezwaar, en het nadere besluit daarover van 7 juni 2006; Bepaalt dat appellant op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb aanspraak heeft op een door verweerster te betalen vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322,--; Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 644,--; Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en H.R. Geerling-Brouwer en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 december 2006. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) J.P. Schieveen.