
Jurisprudentie
AZ5119
Datum uitspraak2006-12-20
Datum gepubliceerd2007-01-18
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/59006
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-01-18
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/59006
Statusgepubliceerd
Indicatie
Motie Bos / Project Terugkeer.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn en handelt verweerder voldoende voortvarend teneinde de uitzetting van eiseres te realiseren. De rechtbank overweegt hiertoe dat nu eiseres geen onderdeel uitmaakt van het project Terugkeer haar uitzetting, gelet op de brief van 13 december 2006 van de minister-president aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, niet zal worden opgeschort. Er is geen grond voor het oordeel dat het systeem van de vreemdelingenbewaring zich niet verdraagt met het doel waarvoor eiseres vastzit. De bewaring dient ter fine van uitzetting. Nu de rechtbank van oordeel is dat zicht op uitzetting bestaat, is er geen reden om aan te nemen dat de bewaring in onderhavig geval een ander doel dient dan de uitzetting van eiseres te realiseren.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 06/59006
V-nummer: 200.745.0616
Inzake: [eiseres], eiseres,
gemachtigde mr. M.F. van Immerseel, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde T.S. van Dijk.
I Procesverloop
1 Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1984 en de Chinese nationaliteit te bezitten.
2 Op 1 december 2006 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 december 2006 waarbij eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 december 2006. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. E. Köse, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig K.C. Wan, tolk Mandarijn.
4 Omdat het onderzoek niet volledig is geweest, heeft de rechtbank het ter zitting gesloten onderzoek heropend en partijen gevraagd zich uit te laten over de vraag of de brief van de Minister-President aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 13 december 2006 inzake de opschorting van de uitzetting van een in die brief nader omschreven groep van ex-asielzoekers eventuele consequenties heeft voor het onderhavige beroep.
5 Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor afdoening buiten zitting heeft de rechtbank het onderzoek op 20 december 2006 gesloten.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting van 13 december 2006 aangevoerd dat eiseres valt onder de reikwijdte van de motie Bos (Kamerstukken II 2006/7, 19637, nr. 1106) en de motie Dijsselbloem (Kamerstukken II 2006/7, 19637, nr. 1113) aangezien eiseres op 4 april 2000, vóór de invoering van de Vw 2000, een asielaanvraag heeft ingediend. Voorts heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting bestaat. In de motie Dijsselbloem is beschreven dat (ex)asielzoekers, die vallen onder de motie Bos tot de formatie van het nieuwe kabinet niet zullen worden uitgezet. Aangezien de formatie lang kan gaan duren kan niet gezegd worden dat zicht op uitzetting bestaat. In dit verband verwijst de gemachtigde van eiseres naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 december 2006 (LJN: AZ4310). Daarnaast heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat de bewaring als zodanig onrechtmatig moet worden geacht. Aangezien eiseres valt onder de motie Bos, is er immers van illegaal verblijf geen sprake meer. Het vertrouwensbeginsel brengt dit mee. Tot slot heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat het systeem van vreemdelingenbewaring zich niet verdraagt met het doel waarvoor eiseres vastzit. Gelet op het voorgaande heeft gemachtigde van eiseres opgemerkt dat eiseres het voordeel van de twijfel dient te krijgen. Voorts heeft gemachtigde van eiseres aangevoerd dat uitzetting van eiseres strijd kan opleveren met artikel 8 EVRM als de dochter van eiseres voor haar uitzetting niet wordt gevonden en in dat geval mogelijk in Nederland achterblijft. Wel heeft de gemachtigde van eiseres opgemerkt dat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de verdwijning c.q. verblijfplaats van haar dochter. Door eiseres is bij faxbrief van 19 december 2006 niet weersproken dat zij niet valt onder de groep ex-asielzoekers bedoeld in de zogenaamde “13/12-brief”.
3 Namens verweerder is ter zitting aangevoerd dat eiseres niet valt onder de motie Bos, noch onder de motie Dijsselbloem. In zijn faxbrief van 19 december 2006 heeft verweerder aangegeven dat de brief van de Minister-President aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 13 december 2006 geen consequenties heeft voor eiseres. Eiseres maakte geen onderdeel meer uit van het project Terugkeer sinds zij op 11 juli 2006 met onbekende bestemming is vertrokken. Ook overigens acht verweerder de bewaring niet onrechtmatig. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat van schending van artikel 8 EVRM geen sprake is aangezien tegelijkertijd met een laissez-passer voor eiseres eveneens een laissez-passer voor haar dochter is aangevraagd.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding
voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
4.2 Eiseres is in 2004 uitgeprocedeerd. Haar oorspronkelijke asielaanvraag dateert van 4 april 2000. Het geschil spitst zich thans met name toe op de vraag of eiseres te scharen valt onder de in voormelde brief van de Minister-President van 13 december 2006 omschreven groep ex-asielzoekers.
4.3 In voormelde brief van de Minister-President d.d. 13 december 2006 is onder meer vermeld: “Het kabinet heeft besloten om zonder daarmee te anticiperen op toekomstige regelingen, ten aanzien van de groep ex-asielzoekers die in de laatste fase van behandeling zijn bij het project Terugkeer, gedurende de demissionaire periode gedwongen uitstroom uit het project niet te effectueren wanneer dat op humanitaire bezwaren stuit, in het bijzonder bij gezinnen met kinderen. De uitzettingen van deze groep worden per direct opgeschort.” Bij faxbrief van 19 december 2006 heeft verweerder betoogd dat de brief van de Minister-President betrekking heeft op opschorting van vertrek van ex-asielzoekers die in de laatste fase van behandeling zijn bij het project Terugkeer. Aangezien eiseres geen onderdeel uitmaakt van het project Terugkeer sinds haar vertrek met onbekende bestemming op 11 juli 2006, heeft eerdergenoemde brief geen consequenties voor het onderhavige beroep van eiseres. Verweerder heeft daarbij de desbetreffende MOB-melding gedocumenteerd. In zijn reactie d.d. 19 december 2006 heeft de gemachtigde van eiseres verweerders standpunt niet weersproken.
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank kan in de gegeven omstandigheden, met name gelet op het niet door eiseres bestreden vertrek van eiseres met onbekende bestemming, niet worden geoordeeld dat eiseres geacht kan worden deel uit te maken van de groep ex-asielzoekers als omschreven in de 13/12 brief. Geen grond kan aldus worden gevonden voor het oordeel dat een uitzetting van eiseres dient te worden opgeschort. Evenmin bestaat aanleiding te oordelen dat de oplegging, de grondslag of voortduring van de bewaring als onrechtmatig dient te worden aangemerkt gelet op de kameruitspraken over de moties Bos en Dijsselbloem. Op dit moment is immers niet duidelijk of, en zo ja, wanneer, een eventueel generaal pardon komt en of eiseres in dat geval onder een zodanig generaal pardon zal vallen. Er is thans anders dan namens eiseres is gesteld geen sprake van een gerechtvaardigd vertrouwen dat eiseres aanspraak kan of zal kunnen maken op een legalisering van haar verblijf. Van een rechtmatig verblijf is ook overigens niet gebleken. Onbestreden is dat eiseres niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, zich niet gehouden heeft aan haar vertrektermijn, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.5 De rechtbank is van oordeel dat eiseres in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en dat ten aanzien van eiseres het vermoeden bestaat dat zij zich aan haar uitzetting zal onttrekken.
4.6 Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn en handelt verweerder voldoende voortvarend teneinde de uitzetting van eiseres te realiseren. Voor eiseres en haar dochter zijn laissez-passers aangevraagd, welke aanvragen door de Chinese autoriteiten sinds begin april 2006 in onderzoek zijn genomen.
4.7 Er is geen grond voor het oordeel dat het systeem van de vreemdelingenbewaring zich niet verdraagt met het doel waarvoor eiseres vastzit. De bewaring dient ter fine van uitzetting. Nu de rechtbank van oordeel is dat zicht op uitzetting bestaat, is er geen reden om aan te nemen dat de bewaring in onderhavig geval een ander doel dient dan om de uitzetting van eiseres te realiseren.
4.8 De rechtbank ziet geen ruimte om in de onderhavige bewaringsprocedure te toetsen aan artikel 8 EVRM. Overigens heeft de rechtbank er nota van genomen dat verweerder tegelijkertijd met een laissez-passer voor eiseres eveneens een laissez-passer voor haar dochter heeft aangevraagd. Daarbij is onbekend waar de dochter van eiseres zich feitelijk bevindt.
4.9 Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiseres in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de opheffing van de maatregel te bevelen of een wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
4.10 Het beroep is ongegrond.
4.11 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4.12 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage:
rechtdoende:
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
Aldus gedaan door mr. T. Avedissian, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2006, in tegenwoordigheid van mr. M. Hoebergen, griffier.
De griffier: De rechter:
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
afschrift verzonden op:

