Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5136

Datum uitspraak2006-12-22
Datum gepubliceerd2006-12-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/801 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar geacht.


Uitspraak

06/801 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 januari 2006, 05/3711 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 22 december 2006 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2006. Appellant is in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Het Uwv is niet verschenen. II. OVERWEGINGEN Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant bij brief van 23 februari 2005 ingediende beroep tegen het besluit op bezwaar van het Uwv van 12 januari 2005 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard wegens onverschoonbaar geachte termijnoverschrijding. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat medische omstandigheden in de weg hebben gestaan aan tijdige indiening van het beroepschrift en dat de rechtbank ten onrechte de termijnoverschrijding onverschoonbaar heeft geacht. De Raad overweegt als volgt. Het bestreden besluit is gedateerd en verzonden op 12 januari 2005. De termijn van 6 weken voor het instellen van beroep liep bijgevolg tot en met (woensdag) 23 februari 2005. Het beroepschrift is gedateerd 23 februari 2005 en blijkens het poststempel op de enveloppe waarin het is verzonden ter post aangeboden op 24 februari 2005 in Winschoten, Nederland. De omstandigheid dat appellant buiten Nederland woont, heeft niet tot gevolg dat voor hem een langere beroepstermijn geldt. Rijst vervolgens de vraag of de rechtbank ten onrechte de termijnoverschrijding onverschoonbaar heeft geacht. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt (eerst) in hoger beroep een brief van het ziekenhuis te Weener/Ems, gedateerd 25 februari 2005, overgelegd. Daarin is vermeld dat appellant in dat ziekenhuis is opgenomen geweest van 5 tot en met 16 februari 2005. Daarbij gaat het evenwel slechts om 12 dagen van de beroepstermijn van in totaal 42 dagen. Daargelaten of de medische situatie waarin appellant zich tijdens die ziekenhuisopname bevond in de weg stond aan het zelf indienen van een beroepschrift - dat niet meer dan éénregelig had behoeven te zijn (beroep op nader aan te voeren gronden) - of het doen indienen daarvan, uit die brief van het ziekenhuis noch anderszins is kunnen blijken dat de medische situatie waarin appellant zich in de beroepstermijn voor èn na die opname bevond zó slecht was dat hij als gevolg daarvan niet in staat is geweest een (desnoods éénregelig) beroepschrift op te stellen en ter post te bezorgen dan wel te regelen dat een ander dat voor hem zou doen. De Raad vermag niet in te zien dat het feit dat appellant op huwelijkse voorwaarden is gehuwd en elk van de beide echtelieden zich bijgevolg beperkte tot inzage van de aan hem respectievelijk haar gerichte post daarvoor een beletsel vormde. Van andere ziekenhuisopnames in de beroepstermijn is de Raad niet kunnen blijken. Ter zitting van de Raad heeft appellant desgevraagd nog verklaard dat hij welbewust het op 23 februari 2005 opgestelde en gedateerde beroepschrift niet nog diezelfde dag in zijn woonplaats in Duitsland heeft gepost, omdat het dan ongeveer 5 dagen onderweg zou zijn, doch juist (maar daags daarna) in Winschoten, net over de grens met Nederland heeft gepost omdat het dan slechts 1 dag onderweg zou zijn. Dit duidt er naar het oordeel van de Raad op dat appellant zich ervan bewust is geweest dat 23 februari 2005 de laatste dag van de beroepstermijn was en doet afbreuk aan de (zeer beperkte) mogelijkheid om verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan te nemen. Gelet op het vorenstaande deelt de Raad het oordeel van de rechtbank alsook de overwegingen die haar tot dat oordeel hebben geleid. Het hoger beroep van appellant faalt. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 december 2006. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen. SSw