Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5149

Datum uitspraak2006-12-22
Datum gepubliceerd2006-12-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2714 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

04/2714 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 april 2004, 03/715 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 22 december 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft het Uwv bij brief van 9 juni 2006 gereageerd op de CBBS-uitspraken van de Raad van 9 november 2004, LJN-nrs. AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722, en een rapport van bezwaararbeidsdeskundige F. Oudmaijer van 8 juni 2006 ingebracht. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2006. Appellant is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen W.L.J. Weltevrede. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 15 augustus 2002 is appellant per 24 september 2002 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 januari 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 23 januari 2003 ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt daartoe – kort gezegd – dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant niet op een ontoereikende of onjuiste medische dan wel arbeidskundige grondslag berust. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de bezwaarverzekeringsarts zijn oordeel dat appellant beperkt belastbaar is, heeft gebaseerd op anamnese, lichamelijk onderzoek van appellant, het door de primaire verzekeringsarts verrichte medisch onderzoek en de informatie van huisarts Van Wijngaarden en behandelend internist Kramer. De rechtbank overweegt voorts dat voldoende gemotiveerd is dat de aan appellant voorgehouden functies in overeenstemming zijn met zijn beperkingen en tot een verlies aan verdienvermogen van minder dan 15% leiden. In hoger beroep heeft appellant herhaald hetgeen hij in bezwaar en in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant stelt dat het medisch onderzoek door het Uwv naar zijn rug-, schouder- en vermoeidheidsklachten te kort, te weinig omvattend en daardoor onzorgvuldig is geweest. Hij meent dan ook dat een onafhankelijk internist had moeten worden ingeschakeld. Appellant stelt voorts dat, nu de functionele mogelijkhedenlijst (FML) te weinig rekening houdt met zijn klachten, de geduide functies voor hem niet passend zijn. De Raad overweegt als volgt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond is om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellant onzorgvuldig dan wel onjuist hebben vastgesteld. De Raad betrekt het volgende in zijn oordeel. Primair verzekeringsarts Janssen heeft kennis genomen van de stukken betreffende de klachten van appellant, waaronder informatie van huisarts Van Wijngaarden, onder meer bevattende een weergave van de door deze ontvangen bevindingen van behandelend internist Kramer. Daarnaast heeft de verzekeringsarts ook zelf appellant onderzocht. Bezwaarverzekeringsarts Logger heeft zijn oordeel evenzeer gebaseerd op de voorhanden stukken aangevuld met de door appellant nader ingebrachte informatie van diens huisarts alsmede op eigen onderzoek van appellant. Hij concludeert in zijn rapport van 5 december 2002 dat er geen sprake is van ‘chronische ernstige rugpathologie, dan wel andere verklarende pathologie’. De vanwege de klachten en ‘een duidelijke standsafwijking van de rug’ door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen acht hij ‘zeker in proportie met de gevonden objectieve afwijkingen en de collegiale informatie’. Over de schouderklachten van appellant, die blijkens informatie van de huisarts na radiologisch onderzoek worden teruggevoerd op een ‘Geringe degeneratie in het AC-gewricht’, merkt de bezwaarverzekeringsarts op dat deze niet ‘gepaard (gaan) met functionele beperkingen, zodat deze geen invloed hebben op de in het FML aangehouden beperkingen’. De Raad stelt vast dat appellant in beroep noch in hoger beroep medische stukken ter onderbouwing van zijn stellingen heeft overgelegd. De Raad volgt, evenals de rechtbank, de conclusie van bezwaarverzekeringsarts Logger dat de op 2 juli 2002 vastgestelde FML de belastbaarheid van appellant naar behoren weergeeft. Daarbij overweegt de Raad dat in het door de verzekeringsartsen uitgevoerde medisch onderzoek voldoende aandacht is besteed aan de rug-, schouder- en vermoeidheidsklachten van appellant en dat de gevolgen ervan voor de belastbaarheid van appellant voldoende gemotiveerd zijn weergegeven. In het licht hiervan ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek te kort, te weinig omvattend of anderszins onzorgvuldig is geweest. Voor inschakeling van een onafhankelijke internist of andere medische deskundige bestaat geen reden. Uitgaande van de op 2 juli 2002 vastgestelde FML vermag de Raad, met de rechtbank, niet in te zien dat appellant op de datum in geding, 24 september 2002, niet in staat kon worden geacht tot het vervullen van de functies waarop de mate van arbeidsongeschikt-heid van minder dan 15% is gebaseerd. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt, waaruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 december 2006. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen. GdJ