Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5164

Datum uitspraak2006-12-27
Datum gepubliceerd2006-12-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605133/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 januari 2005 heeft de besliscommissie van het openbaar lichaam "Schadeschap Luchthaven Schiphol" (hierna: de besliscommissie) een verzoek van appellant om vergoeding van schade op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de Gemeenschappelijke Regeling) afgewezen.


Uitspraak

200605133/1. Datum uitspraak: 27 december 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05 - 5451 van de rechtbank Haarlem van 1 juni 2006 in het geding tussen: appellant en de besliscommissie van het openbaar lichaam "Schadeschap Luchthaven Schiphol". 1.    Procesverloop Bij besluit van 10 januari 2005 heeft de besliscommissie van het openbaar lichaam "Schadeschap Luchthaven Schiphol" (hierna: de besliscommissie) een verzoek van appellant om vergoeding van schade op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de Gemeenschappelijke Regeling) afgewezen. Bij besluit van 17 oktober 2005 heeft de besliscommissie het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 juni 2006, verzonden op 2 juni 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 7 september 2006 heeft de besliscommissie van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2006, waar appellant in persoon en de besliscommissie, vertegenwoordigd door [haar voorzitter], zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 29 juni 1995 en op 28 november 1995 hebben onderscheidenlijk de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving (hierna: PKB Schiphol).    Op 23 oktober 1996 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister van V en W) in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet (hierna: Lvw), gelezen in samenhang met artikel 24 van de Lvw, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het aanwijzingsbesluit).    Op 20 februari 2003 is hoofdstuk 8 Wet Luchtvaart in werking getreden en het op grond daarvan vastgestelde Luchthavenindelingsbesluit (hierna: LIB) en het Luchthavenverkeerbesluit (hierna: LVB). Daarbij zijn de PKB Schiphol en het aanwijzingsbesluit vervallen. 2.2.    Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de Minister van V en W, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling vastgesteld.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: het algemeen bestuur) op verzoeken om schadevergoeding, voor zover de schade verband houdt met de in die bepaling bedoelde besluiten.    Ingevolge artikel 9, derde lid, onder g, is het algemeen bestuur bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om vergoeding van schade welke het gevolg is van rechtmatige besluiten of feitelijke handelingen van of in opdracht van een of meer van de deelnemers, welke verband houden met de Wet luchtvaart, het LIB of het LVB.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, is het algemeen bestuur bevoegd de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie. Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur de hiervoor vermelde bevoegdheden aan de besliscommissie overgedragen. 2.3.    Appellant heeft verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van het LIB, nu hierdoor zicht op medewerking van de gemeente Haarlemmermeer aan het verlenen van een vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) ten behoeve van woningbouw op zijn perceel, kadastraal bekend Haarlemmermeer sectie AB, nr 369 (hierna: het perceel), aan de Kromme Spieringweg te Vijfhuizen, verloren is gegaan. Alleen door de bouw van een woning zal hij in staat zijn onderhoud uit te voeren aan een bestaande uitweg, waarop een recht van overpad rust ten behoeve van achterliggende percelen en die tevens dienst doet als waterkerende dijk en derhalve een functie heeft ten behoeve van het openbaar nut, aldus appellant. 2.4.    De besliscommissie heeft het verzoek, conform het ter zake door de Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol uitgebrachte advies, afgewezen, omdat appellant naar haar oordeel geen schade heeft geleden ten gevolge van LIB, nu het geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied Haarlemmermeer" (hierna: het bestemmingsplan) het oprichten van een nieuwe woning ter plaatse niet toelaat en de mogelijkheid dat krachtens artikel 19 van de WRO daarvan vrijstelling wordt verleend bij de beoordeling van de vraag of schade is geleden geen rol speelt. Dit besluit heeft zij in bezwaar gehandhaafd. 2.5.    De rechtbank heeft overwogen dat de besliscommissie terecht de door appellant gestelde schade niet door het LIB veroorzaakt heeft geacht. Ook als het LIB niet in werking was getreden, was het oprichten van een nieuwe woning op het perceel niet mogelijk geweest wegens strijd met het bestemmingsplan. De besliscommissie heeft de vrijstellingsmogelijkheid krachtens artikel 19 van de WRO terecht buiten beschouwing gelaten, aldus de rechtbank. 2.6.    Appellant betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de door hem gestelde schade wel het gevolg is van de inwerkingtreding van het LIB. Daartoe stelt hij dat het bestemmingsplan woningbouw ter plaatse toelaat, gelet op een beschikbaar ruimte van 400 m2, zoals blijkt uit een door hem overgelegde bouwtekening. Ook kent het ruimtelijke beleid dat in de gemeente Haarlemmermeer wordt gevoerd bij de toepassing van artikel 19 van de WRO geen beperkingen ten aanzien van het verlenen van vrijstelling ten behoeve van woningbouw. 2.7.    Dat betoog slaagt niet.    Het LIB bevat, onder meer, voor een als zodanig aangeduid beperkingengebied de ruimtelijke maatregelen die noodzakelijk worden geacht met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven. Ingevolge artikel 2.2.1., vierde lid, is het oprichten van een nieuwe woning op het perceel van appellant niet toegestaan.    Dit betekent echter geen planologische verslechtering voor appellant, nu het bestemmingsplan ter plaatse evenmin nieuwe woningbouw toestaat. Het perceel is grotendeels bestemd voor agrarische doeleinden II. Ingevolge artikel 16 van de voorschriften bij het plan zijn zodanig bestemde gronden bedoeld voor de uitoefening van agrarische bedrijven met de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van agrarische bedrijfswoningen en kassen. Ten behoeve van de aan de noordzijde van het perceel langs de westzijde van de Kromme Spieringweg gelegen burgerwoningen nrs 341 en volgende is in het bestemmingsplan de bestemming eensgezinshuizen en bijbehorende erven en tuinen opgenomen. Omdat de zuidgrens van deze bestemming haaks op de weg is gelegd langs het woonhuis Kromme Spieringweg 341 en de grens tussen dat perceel en het perceel van appellant enigermate schuin loopt, rust op een driehoekig deel daarvan, met een grootste breedte van circa 3 meter op circa 30 meter afstand van de weg, deze bestemming. Het aldus bestemde deel van het perceel laat evenwel, gelet op de oppervlakte daarvan, geen woningbouw toe.    De bij het bestemmingsplan behorende voorschriften bieden geen mogelijkheden voor het verlenen van vrijstelling voor het oprichten van een nieuwe woning. De mogelijkheid om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan krachtens artikel 19 WRO wordt niet betrokken bij de vaststelling van de maximale invulling van de bestemming die ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rust. Dat geldt ook voor het beleid dat de gemeente Haarlemmermeer ten behoeve van de toepassing van artikel 19 van de WRO heeft vastgesteld, nu dit evenmin deel uitmaakt van het plan. Die mogelijkheid dient derhalve buiten beschouwing te worden gelaten bij de beantwoording van de vraag of schade is geleden ten gevolge van het LIB.    De slotsom is dat de rechtbank derhalve terecht heeft overwogen dat de besliscommissie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door appellant gestelde schade geen gevolg is van het LIB, nu dit de bebouwing- en gebruikmogelijkheden van het perceel niet heeft verminderd. 2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. TH.G. Drupsteen, Voorzitter, mr. R.W.L. Loeb en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen          w.g. Planken Voorzitter          ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2006 299