Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5173

Datum uitspraak2006-12-21
Datum gepubliceerd2006-12-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607914/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 19 september 2006 heeft verweerder geweigerd aan verzoekster een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen voor een melkrundvee- en varkenshouderij gelegen aan [locatie a] te [plaats] en [locatie b] te [plaats]. Dit besluit is op 5 oktober 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200607914/2. Datum uitspraak: 21 december 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekster], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 19 september 2006 heeft verweerder geweigerd aan verzoekster een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen voor een melkrundvee- en varkenshouderij gelegen aan [locatie a] te [plaats] en [locatie b] te [plaats]. Dit besluit is op 5 oktober 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 29 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 29 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 december 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ing. H.D. Radstaak en R.F. Blanckenborg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.H.M. van der Aa, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Verzoekster stelt dat verweerder de vergunning ten onrechte op grond van artikel 6 van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav) heeft geweigerd. Zij voert hiertoe aan dat verweerder bij de berekening van het gecorrigeerde emissieplafond ten onrechte niet het deel van de inrichting dat is gelegen aan [locatie b] heeft meegenomen. Indien met betrekking tot de eerder vergunde situatie wordt uitgegaan van het totale veebestand van de inrichting, dus inclusief het veebestand dat onder het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer (hierna: het Besluit) valt, is er geen sprake van een toename van het aantal dieren en staat de Wav niet aan vergunningverlening in de weg, aldus verzoekster. 2.3.    Verweerder stelt dat hij de vergunde situatie als uitgangspunt heeft genomen voor het berekenen van het gecorrigeerde emissieplafond. Nu voor het deel van de inrichting aan [locatie b] het Besluit van toepassing was, behoeft dit deel van de inrichting volgens hem niet meegenomen te worden in de berekening van het gecorrigeerde emissieplafond. Nu de aangevraagde ammoniakemissie toeneemt ten opzichte van het gecorrigeerde emissieplafond en geen uitzondering als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wav van toepassing is, dient de vergunning te worden geweigerd, aldus verweerder. 2.4.    Het geding spitst zich toe op de vraag of in de berekening van het gecorrigeerde emissieplafond als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wav ook rekening dient te worden gehouden met het gedeelte van het veebestand dat voor het ontstaan van de vergunningplicht onder het Besluit viel. De Voorzitter overweegt dat het bovenstaande aspect nader onderzoek vergt. De onderhavige procedure leent zich hier echter niet voor. In dit stadium ziet de Voorzitter evenwel, mede gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Wel zal de Voorzitter bewerkstelligen dat de Afdeling het beroep zo spoedig mogelijk in de bodemprocedure zal behandelen. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Plambeck Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2006 159-492.