
Jurisprudentie
AZ5412
Datum uitspraak2006-08-16
Datum gepubliceerd2007-01-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 06/00193
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-01-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 06/00193
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ingevolge artikel 4, tweede lid, WAHV dient de beschikking binnen vier maanden na de gedraging bekend te worden gemaakt. In casu heeft de betrokkene de inleidende beschikking pas zeven maanden na de gedraging ontvangen. In kentekenregister was een correspondentieadres vermeld dat niet meer door de betrokkene werd gebruikt. De inleidende beschikking is in eerste instantie naar dat adres gezonden. Voordat het CJIB verhaal wilde plegen, heeft een adresverificatie plaatsgevonden. De inleidende beschikking is toen alsnog naar het GBA-adres gezonden. Nu de betrokkene heeft nagelaten het correspondentieadres uit het kentekenregister te laten verwijderen, komt het naar het oordeel van het hof voor diens rekening en risico dat de inleidenden beschiking hem op een laat tijdstip heeft bereikt.
Uitspraak
WAHV 06/00193
16 augustus 2006
CJIB 89073846688
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Arnhem
van 29 december 2005
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie bij het Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie (BVOM) te Soesterberg gegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De betrokkene heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 125,- opgelegd ter zake van "overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom (gedragsregel);
> 25 km/h en t/m 30 km/h", welke gedraging zou zijn verricht op 13 juli 2004 op de Delenseweg in Deelen met het voertuig met het kenteken [[kenteken]]
3.2. De betrokkene heeft zowel in administratief beroep als in de beroepsprocedure bij de kantonrechter aangevoerd dat de inleidende beschikking hem pas heeft bereikt ruimschoots na afloop van de daartoe in artikel 4 WAHV gestelde termijn van vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden. Nu hij zich de gedraging niet kan herinneren en zich daarom niet goed kan verdedigen, dient de inleidende beschikking te worden vernietigd.
3.3. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en daartoe overwogen dat de omstandigheid dat de betrokkene niet binnen vier maanden op de hoogte is geraakt van de tegen hem genomen beschikking hem niet kan worden aangerekend. De betrokkene heeft namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat de RDW met betrekking tot het kenteken [kenteken] ook over het woonadres van de betrokkene beschikte. Het CJIB heeft daarom niet kunnen volstaan met toezending van de beschikking aan het postadres dat in het kentekenregister staat geregistreerd, aldus de kantonrechter.
3.4. De officier van justitie bestrijdt in hoger beroep de juistheid van het oordeel van de kantonrechter. Daartoe voert hij aan dat het vast staat dat de betrokkene zelf in 1995 het betreffende correspondentieadres heeft opgegeven bij de RDW en dat het adres inmiddels bij een ander in gebruik is. De betrokkene dient wijzigingen met betrekking tot het door hem opgegeven correspondentieadres zelf aan de RDW door te geven. Bovendien was reeds in een andere Arnhemse kantonzaak van de betrokkene van 10 januari 2003 met parketnummer 05/201067-02 gebleken dat de RDW nog gebruik maakte van het correspondentieadres. Desondanks heeft de betrokkene nagelaten de RDW op de hoogte te stellen van zijn adreswijziging. De officier van justitie is derhalve van oordeel dat het aan de betrokkene zelf te wijten is dat de inleidende beschikking hem niet tijdig heeft bereikt.
3.5. De betrokkene stelt dat hij bij iedere verhuizing zijn nieuwe adresgegevens heeft doorgegeven aan de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Hij ontkent dat op hem de plicht rust om afzonderlijk een adreswijziging aan de RDW door te geven. Dat de RDW kennelijk beschikt over een oud correspondentieadres dat mogelijk ooit kan zijn gehanteerd - hetgeen de betrokkene zich niet kan herinneren - en niet meer in overeenstemming is met het feitelijke woonadres van de betrokkene doet daar zijns inziens niet aan af. De betrokkene wijst voorts op het arrest van de Hoge Raad van 9 november 1993 (VR 1994/139) waarin is bepaald dat het CJIB bij het verzenden van inleidende beschikkingen niet zonder meer mag uitgaan van de juistheid van het in het kentekenregister opgenomen adres. De betrokkene stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat het CJIB het GBA-adres zou hanteren. De betrokkene merkt ten slotte op dat de RDW wel in staat is de voor hem bestemde correspondentie naar zijn woonadres te sturen. Ter onderbouwing heeft hij de oproepbrief van de RDW voor de verplichte APK bijgevoegd.
3.6. De advocaat-generaal stelt in de nadere toelichting op het beroep dat blijkens informatie van de RDW een correspondentieadres in uitzonderlijke gevallen en uitsluitend op verzoek van de kentekenhouder wordt gehanteerd. Slechts op verzoek van de aanvrager wordt het correspondentieadres weer uit het kentekenregister verwijderd.
De advocaat-generaal acht het onwaarschijnlijk dat de RDW op eigen initiatief en buiten medeweten van de betrokkene een correspondentieadres ten name van de betrokkene heeft geregistreerd. Hij concludeert derhalve dat het door de officier van justitie in het beroepschrift verwoorde standpunt, dat het aan de betrokkene zelf te wijten is dat de inleidende beschikking hem niet tijdig heeft bereikt, juist is.
3.7. In reactie op de nadere toelichting ontkent de betrokkene het betreffende correspondentieadres ooit te hebben opgegeven of gebruikt. Voorts verzoekt hij om vergoeding van proceskosten.
3.8. Artikel 4, tweede lid, WAHV houdt - voor zover hier van belang - het volgende in: "De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, door toezending van de beschikking aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven of, indien dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister. (...)".
3.9. Uit de stukken blijkt dat de inleidende beschikking op 31 juli 2004 is verstuurd naar het in het kentekenregister opgenomen adres van de betrokkene, postbus 756, [plaatsnaam] Omdat op de inleidende beschikking niet is gereageerd zijn achtereenvolgens op 19 oktober 2004 en op 11 december 2004 de eerste en tweede aanmaning verzonden. Na een GBA-verificatie is de inleidende beschikking op 15 februari 2005 (7 maanden na de gedraging) opnieuw verzonden en nu naar het GBA-adres van de betrokkene, [adres]
3.10. De wet verbindt geen rechtsgevolg aan overschrijding van de in artikel 4, tweede lid, WAHV voorgeschreven termijn. De Hoge Raad heeft in het arrest van 10 mei 1994 (NJ 1994/672) overwogen dat overschrijding van bedoelde termijn slechts dan tot vernietiging van de inleidende beschikking behoort te leiden indien de betrokkene door de overschrijding rechtstreeks is geschaad in enig rechtens te respecteren belang. In het arrest van 20 juni 2000 (VR 2001/11) heeft de Hoge Raad overwogen dat een uitzondering op die regel zal moeten worden aanvaard indien het aan de betrokkene te wijten is dat de beschikking hem niet tijdig heeft bereikt.
3.11. Als uitgangspunt dient te gelden dat wanneer een betrokkene de inleidende beschikking niet heeft ontvangen doordat deze niet is verzonden naar diens woon- of verblijfplaats, waaronder mede is te begrijpen het adres waarop de betrokkene stond ingeschreven in het bevolkingsregister, dit niet kan worden aangemerkt als een hem toe te rekenen omstandigheid (HR 9 november 1993, VR 1994/139). Naar het oordeel van het hof geldt een uitzondering op dit beginsel wanneer de betrokkene een correspondentieadres heeft opgegeven. Met het opgeven van een correspondentieadres beoogt de geadresseerde namelijk juist om voor hem bestemde correspondentie op een ander adres te ontvangen dan zijn woonadres. De enkele omstandigheid dat het woonadres van de geadresseerde is gewijzigd geeft in een dergelijk geval geen aanleiding om aan te nemen dat het correspondentieadres is komen te vervallen. In dat licht moet ook het beleid van de RDW, dat een correspondentieadres uitsluitend op verzoek van de aanvrager uit het kentekenregister wordt verwijderd, worden gezien.
3.12. Het hof acht het, mede gelet op het beleid van de RDW dat een correspondentieadres slechts in uitzonderlijke gevallen en uitsluitend op verzoek van de kentekenhouder wordt gehanteerd, onwaarschijnlijk dat de RDW op eigen initiatief en buiten medeweten van de betrokkene een correspondentieadres ten name van de betrokkene in het kentekenregister heeft geregistreerd. Naar de overtuiging van het hof is komen vast te staan dat de betrokkene zelf het betreffende correspondentieadres bij de RDW heeft opgegeven. Dat de RDW inmiddels de oproepbrief voor de verplichte jaarlijkse APK wel naar het woonadres van de betrokkene heeft verzonden brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de betrokkene niet eerder dan in reactie op de nadere toelichting van de advocaat-generaal op het beroep heeft ontkend dit correspondentieadres te hebben opgegeven en daarvan gebruik te hebben gemaakt. In het verweerschrift spreekt de betrokkene nog van een "oud correspondentieadres dat mogelijk ooit kan zijn gehanteerd en dat kennelijk niet meer in overeenstemming is met zijn feitelijk woonadres". Wanneer sprake zou zijn geweest van een willekeurige onjuiste registratie van een correspondentieadres ten name van de betrokkene dan had het in de rede gelegen dat de betrokkene, direct nadat hij hiervan op de hoogte was geraakt, zou hebben ontkend ooit een correspondentieadres te hebben opgegeven. Nu deze ontkenning echter in een zo laat stadium van de procedure volgt, komt deze het hof onwaarachtig voor.
3.13. Nu de betrokkene heeft nagelaten het correspondentieadres uit het kentekenregister te laten verwijderen komt het naar het oordeel van het hof voor diens eigen rekening en risico dat de inleidende beschikking hem niet tijdig heeft bereikt.
3.14. De betrokkene heeft niet bestreden dat de gedraging is verricht met het voertuig met het kenteken [kenteken] en evenmin is in geschil dat voormeld kenteken ten name van de betrokkene in het kentekenregister staat geregistreerd.
Uit de zich in het dossier bevindende foto is bovendien genoegzaam gebleken dat de gedraging is verricht met voormeld voertuig.
3.15. Gelet op het vorenoverwogene heeft de kantonrechter het beroep ten onrechte gegrond verklaard. Het hof zal daarom met vernietiging van de uitspraak van de kantonrechter het beroep alsnog ongegrond verklaren.
3.16. Het hof acht geen termen aanwezig om de advocaat-generaal te veroordelen in de kosten van het geding.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het bij de kantonrechter ingestelde beroep ongegrond;
wijst het verzoek van de betrokkene om de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Van Wagtendonk, in tegenwoordigheid van De Ruijter als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

