
Jurisprudentie
AZ5454
Datum uitspraak2006-08-30
Datum gepubliceerd2007-01-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 06/00586
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-01-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 06/00586
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aan de betrokkene is een administratieve sanctie opgelegd ter zake van "niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht". De stoptijd van het voertuig is niet bepalend voor het antwoord op de vraag of de geellichtfase in de gegeven omstandigheden zodanig is dat op verantwoorde wijze voor het rode verkeerslicht kan worden gestopt. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de stopafstand van het betreffende voertuig.
Uitspraak
WAHV 06/00586
30 augustus 2006
CJIB 59075409947
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Alkmaar
van 25 november 2005
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Alkmaar ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 95,- opgelegd ter zake van "niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht", welke gedraging zou zijn verricht op 28 augustus 2004 om 10.24 uur op de Martin Luther Kingweg (N9) kruising Bergerweg in Alkmaar met het voertuig met het kenteken [[kenteken]]
3.2. De betrokkene ontkent niet de gedraging te hebben verricht. Zijn beroep strekt er toe dat de gedraging is verricht onder omstandigheden die het opleggen van een sanctie niet billijken. Daartoe voert hij aan dat de geellichtfase te kort duurde om op verantwoorde wijze zijn voertuig tijdig voor het rode licht tot stilstand te kunnen brengen. De betrokkene gaat daarbij uit van de stelling dat de tijd die nodig is om tot stilstand te komen gelijk is aan de voor het moment van remmen gereden snelheid in meters per seconde gedeeld door de remvertraging, plus één seconde reactietijd. Uitgaande van de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 km/h (19,44 m/s) en een remvertraging van 4,5 m/s( komt hij dan uit op een stoptijd van 5,32 seconden.
3.3. Uit de in het dossier aanwezige foto van de gedraging is genoegzaam gebleken dat de betrokkene de stopstreep is gepasseerd toen het verkeerslicht reeds 1,2 seconde rood licht uitstraalde en reeds 3,9 seconden geel licht had uitgestraald.
3.4. Het hof is - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat de berekening van de betrokkene van de stoptijd van het voertuig correct is. De stoptijd is echter - gelet op het navolgende - niet bepalend voor het antwoord op de vraag of de geellichtfase in de gegeven omstandigheden zodanig is dat op verantwoorde wijze voor het rode verkeerslicht kan worden gestopt. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de stopafstand van het betreffende voertuig.
3.5. De stopafstand bestaat uit de remweg van het voertuig plus de afstand die nog wordt afgelegd in de reactietijd van één seconde voordat na het signaleren van het gele licht begonnen wordt met remmen.
Het is het hof ambtshalve bekend dat de remweg wordt bepaald door toepassing van de formule S=V( / 2xA. Daarbij staat S voor de remweg, V voor de beginsnelheid en A voor de remvertraging.
Blijkens de RDW-voertuiggegevens behorend bij het kenteken [kenteken] gaat het om een bedrijfsauto die in gebruik genomen is op 15 september 1989. Artikel 5.3.38, tweede lid, Voertuigreglement bepaalt dat een dergelijk voertuig moet beschikken over een bedrijfsrem waarvan de remvertraging tenminste 4 m/s( bedraagt.
Toepassing van de remwegformule op een beginsnelheid van 70 km/h (19,44 m/s) en een remvertraging van 4 m/s( levert een remweg op van 47,24 meter. Wanneer daar de reactieafstand van 19,44 meter bij opgeteld wordt, blijkt dat de stopafstand van het voertuig 66,68 meter is. Het hof merkt daarbij op dat bij verreweg de meeste voertuigen de remvertraging een stuk groter is dan minimaal vereist, zodat de remweg en dus ook de stopafstand feitelijk nog korter is.
3.6. Uitgaande van de omstandigheid dat de betrokkene op het moment dat het verkeerslicht geel licht begon uit te stralen reed met de maximaal toegestane snelheid van 19,44 m/s, was de betrokkene op dat moment 5,1 (3,9+1,2) x 19,44 = 99,144 meter van de stopstreep verwijderd. Derhalve is de stopafstand van 66,68 meter voor de betrokkene ruim voldoende geweest om tijdig voor de stopstreep te kunnen stoppen. Dat deze stopafstand wordt afgelegd in een tijd die langer duurt dan de geellichtfase is niet relevant.
3.7. Voorts heeft de betrokkene aangevoerd dat, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek daartoe, de officier van justitie hem niet heeft gehoord. Bovendien was de officier van justitie ter zitting van de kantonrechter van 17 juni 2005 onvoldoende op de hoogte van de voor de zaak relevante informatie waardoor de zaak voor aanvullende informatie moest worden aangehouden. Tenslotte heeft de officier van justitie de aanvullende informatie niet voorafgaand aan de vervolgzitting naar de betrokkene toegestuurd.
3.8. Ingevolge artikel 7:16 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, WAHV moet de officier van justitie indien de betrokkene administratief beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking, de indiener van het beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op grond van het bepaalde in artikel 7:17 Awb worden afgezien, indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is dan wel wanneer de indiener van het beroep heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
3.9. In de beslissing op het administratief beroep stelt de officier van justitie dat hij er van heeft afgezien om de betrokkene te horen omdat deze niet zou hebben gereageerd op de brief van de officier van justitie van 1 november 2004 waarin de betrokkene werd medegedeeld dat hij binnen veertien dagen moest aangeven of hij gehoord wilde worden. Bij geen reactie zou de officier van justitie afzien van het horen. In het dossier bevindt zich echter een brief van de betrokkene van 4 november 2004 die blijkens een daarop gesteld stempel door het arrondissementsparket Alkmaar is ontvangen op 9 november 2004. Daarin geeft de betrokkene aan dat hij wel gehoord wil worden. Gelet hierop heeft de officier van justitie ten onrechte het bepaalde in artikel 7:16 Awb niet in acht genomen.
3.10. Niettemin hoeft voormeld verzuim niet tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie te leiden. Ingevolge artikel 6:22 Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift door het orgaan dat op het beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
3.11. Het hof overweegt dat de betrokkene tot twee keer toe ter zitting van de kantonrechter is verschenen waar hij zijn beroep mondeling heeft toegelicht. Derhalve kan de beslissing van de officier van justitie in stand worden gelaten, nu niet gezegd kan worden dat de betrokkene daardoor is benadeeld. Het feit dat de betrokkene de rechtsgang naar de kantonrechter heeft moeten maken, doet hieraan niet af.
3.12. De omstandigheid dat de kantonrechter op de zitting van 17 juni 2005 aanleiding heeft gezien de behandeling van de zaak aan te houden voor aanvullend onderzoek brengt niet mee dat op grond daarvan moet worden afgezien van de sanctie dan wel het bedrag van de sanctie moet worden gematigd. Dit te minder nu de aanvullende informatie nodig werd geacht ter toetsing van een verweer dat de betrokkene ter zitting van de kantonrechter voor het eerst heeft gevoerd, namelijk dat de geellichtfase van het betreffende verkeerslicht te kort is aangezien zijn voertuig bij een snelheid van 70 km/h 5,32 seconden nodig heeft om tot stilstand te komen.
3.13. Dat de officier van justitie niet voorafgaand aan de vervolgzitting de aanvullende informatie aan de betrokkene ter beschikking heeft gesteld is weliswaar niet behoorlijk, maar naar het oordeel van het hof is de betrokkene daardoor niet zodanig in zijn belangen geschaad dat moet worden afgezien van de sanctie dan wel het bedrag van de sanctie moet worden gematigd.
3.14. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
3.15. Nu de betrokkene in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek om vergoeding van kosten afwijzen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek van de betrokkene om de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van De Ruijter als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

