Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5544

Datum uitspraak2006-11-14
Datum gepubliceerd2007-01-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers244/2006
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verhaalsbedrag over de periode 1 februari 2005 tot en met 31 oktober 2005 vastgesteld op € 5.490,-, de door [verweerder] te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 1 november 2005 vastgesteld op € 610,- per maand en het meer of anders verzochte afgewezen. De gemeente kan zich niet met de bestreden beschikking verenigen voor zover de rechtbank het sub c verzochte (de wettelijke rente) en het sub d verzochte (de kosten van tenuitvoerlegging) heeft afgewezen. [..] Het verzoek van de gemeente om te bepalen dat [verweerder] bij gebreke van betaling wettelijke rente verschuldigd is, kan - met ingang van de dag dat hij in verzuim is - op grond van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen “BW”), worden toegewezen. [..] Voor een veroordeling in (andere) kosten van het geding, zoals de gemeente in eerste aanleg heeft verzocht, is geen plaats nu de gemeente niet heeft aangegeven welke kosten zij heeft gemaakt of nog zal maken. Slotsom is dat deze vordering van de gemeente niet voor toewijzing in aanmerking komt.


Uitspraak

14 november 2006 Familiekamer Rekestnummer 244/2006 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Beschikking in de zaak van: Gemeente Apeldoorn, zetelend te Apeldoorn, verzoekster, verder te noemen “de gemeente”, tegen [verweerder], wonende te [woonplaats], verweerder, verder te noemen “[verweerder]”; niet verschenen. 1 Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 20 december 2005, uitgesproken onder zaaknummer 73974 FARK 05-2110. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 13 maart 2006, is de gemeente in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De gemeente verzoekt het hof die beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover daarin het meer of anders verzochte is afgewezen en opnieuw beschikkende [verweerder] bij niet tijdige betaling van hetgeen hij aan de gemeente verschuldigd is, te veroordelen tot betaling ineens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop hij in verzuim is geweest en [verweerder] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van tenuitvoerlegging die de gemeente zal moeten maken om te komen tot invordering van het door de rechtbank toegewezen bedrag indien [verweerder] niet vrijwillig aan de beschikking zal voldoen. 2.2 [verweerder] heeft binnen de daartoe gestelde termijn geen verweerschrift ingediend. 2.3 De mondelinge behandeling heeft op 21 september 2006 plaatsgevonden. Namens de gemeente is [...] verschenen. [verweerder] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. 3 De vaststaande feiten Ten aanzien van partijen en de bijstandsverlening 3.1 Uit de relatie van [verweerder] met [A.], verder te noemen “[A.]”, is op [geboortedatum] 2002 [het kind], verder te noemen “[het kind]”, geboren. 3.2 Met ingang van 22 augustus 2001 verleent de gemeente aan [A.] een bijstandsuitkering, mede ten behoeve van [het kind], naar de norm voor een alleenstaande ouder. 3.3 De gemeente wenst de verstrekte bijstand op [verweerder] te verhalen tot de grens van zijn onderhoudsplicht jegens [het kind], welke grens de gemeente bij beschikking van 20 juni 2005 heeft vastgesteld op € 610,- per maand met ingang van 1 februari 2005. De gemeente heeft dit besluit op 20 juni 2005 aan [verweerder] verzonden. 3.4 Omdat [verweerder] in der minne niet tot betaling overging, heeft de gemeente op 10 november 2005 besloten tot verhaal in rechte en op 15 november 2005 een verzoek bij de rechtbank te Zutphen ingediend, strekkende tot vaststelling van het verhaalsbedrag met ingang van 1 februari 2005. [verweerder] is in eerste aanleg niet verschenen. 3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verhaalsbedrag over de periode 1 februari 2005 tot en met 31 oktober 2005 vastgesteld op € 5.490,-, de door [verweerder] te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 1 november 2005 vastgesteld op € 610,- per maand en het meer of anders verzochte afgewezen. 4 De motivering van de beslissing 4.1 De gemeente kan zich niet met de bestreden beschikking verenigen voor zover de rechtbank het sub c verzochte (de wettelijke rente) en het sub d verzochte (de kosten van tenuitvoerlegging) heeft afgewezen. 4.2 Nu de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet werk en bijstand nog niet in werking zijn getreden, kan de gemeente ingevolge artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand de kosten van bijstand verhalen in de gevallen overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92, tweede en derde lid, tot en met 105 en 141 van de Algemene bijstandswet (verder te noemen “Abw”). De artikelen 92 tot en met 105 Abw kennen geen regeling waarin bij gebreke van betaling het verschuldigde bedrag wordt verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten. De schakelbepaling van artikel 105 Abw bepaalt dat onder meer de leden 8 en 9 van artikel 14f Abw van overeenkomstige toepassing zijn, terwijl niet verwezen wordt naar lid 7, dat voorziet in een regeling die door de gemeente wordt verzocht. 4.3 Het verzoek van de gemeente om te bepalen dat [verweerder] bij gebreke van betaling wettelijke rente verschuldigd is, kan - met ingang van de dag dat hij in verzuim is - op grond van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen “BW”), worden toegewezen. De bepalingen in de elfde afdeling van titel 1 van boek 6 van het BW zijn immers van toepassing op alle verbintenissen tot betaling van een geldsom ongeacht hun bron. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [verweerder] bij brief van 20 juni 2005 voor het eerst in gebreke is gesteld in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW, waarbij hem tot 25 juni 2005 de tijd is gegeven voor nakoming. In de brief van 2 februari 2005 is geen duidelijke termijn voor nakoming gegeven, zodat deze brief niet als ingebrekestelling kan gelden. Het verzoek van de gemeente kan dus in die zin worden toegewezen dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van hetgeen hij op 25 juni 2005 verschuldigd was, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag tot aan de voldoening en voorts tot betaling van de wettelijke rente over de daaropvolgende maandelijkse termijnen, ingaande steeds vanaf de eerste van de daaropvolgende maand. 4.4 Ter zake het verzoek van de gemeente om [verweerder] te veroordelen in de kosten van tenuitvoerlegging overweegt het hof als volgt. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen kunnen executiekosten verhaald worden bij de executie zelf (zie onder meer de artikelen 474, 477 en 485 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verder te noemen “Rv”). Er kunnen echter nog andere kosten zijn, die niet onder het begrip executiekosten vallen. Bij beschikking van 13 maart 1992 (NJ 1993, 96) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de regeling van proceskostenveroordeling in een verzoekschriftprocedure van artikel 429a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering oud (verder te noemen “Rv oud”) van overeenkomstige toepassing is op een verzoekschriftprocedure waarop artikel 429a Rv oud niet van toepassing is. Het huidige artikel 289 Rv stemt overeen met artikel 429k lid 3 Rv oud en bepaalt dat de eindbeschikking tevens een veroordeling in de proceskosten kan inhouden. Dit artikel kent geen bijzondere regeling voor de na de uitspraak ontstane kosten, zoals die voor de dagvaardingsprocedure is opgenomen in artikel 237 lid 4 Rv. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat ook in een verzoekschriftprocedure een veroordeling in dergelijke nakosten kan worden uitgesproken, voor de begroting waarvan en de afgifte van een bevelschrift de procedure als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv kan worden gevolgd. Voor een veroordeling in (andere) kosten van het geding, zoals de gemeente in eerste aanleg heeft verzocht, is geen plaats nu de gemeente niet heeft aangegeven welke kosten zij heeft gemaakt of nog zal maken. Slotsom is dat deze vordering van de gemeente niet voor toewijzing in aanmerking komt. 5 De slotsom Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het meer of anders verzochte is afgewezen, vernietigen. 6 De beslissing Het hof, beschikkende in hoger beroep: vernietigt de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 20 december 2005, voor zover daarin het meer of anders verzochte is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende: veroordeelt [verweerder] tot betaling ineens van de per heden vervallen termijnen, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag waarop aanspraak is gemaakt bij brief van 20 juni 2005 te weten € 2.440,-; veroordeelt [verweerder] tot betaling van de wettelijke rente over de na 25 juni 2005 verschuldigde termijnen steeds met ingang van de eerste van de maand volgend op het vrijvallen van de termijn; veroordeelt [verweerder] in de proceskosten tot op heden te bepalen op nihil; wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs Ter Veer, Van den Dungen en Van der Wiel-Rammeloo en is op 14 november 2006 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.