Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5549

Datum uitspraak2006-12-13
Datum gepubliceerd2007-01-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200604715/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier Redelijke wetstoepassing brengt met zich dat bij een intrekking van een ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier de aan de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor het ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voorafgaande asielaanvraag wordt aangemerkt als de oorspronkelijke aanvraag als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000, met dien verstande dat de door de vreemdeling verstrekte onjuiste gegevens dan wel achtergehouden gegevens zouden hebben geleid tot het niet ambtshalve verlenen van die verblijfsvergunning regulier. De minister is op grond van dat artikel, gelezen in samenhang met artikel 19 Vw 2000, bevoegd tot het intrekken van een ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder de beperking verblijf als amv.


Uitspraak

200604715/1. Datum uitspraak: 13 december 2006 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, appellant, tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/2135 en 06/2134 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 29 mei 2006 in het geding tussen: [vreemdeling], en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 februari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie de aan [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken. Bij besluit van 2 januari 2006 heeft appellant (hierna: de minister) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 29 mei 2006, verzonden op 30 mei 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 5 februari 2002 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 juni 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 8 juli 2006 heeft de vreemdeling een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de grieven I en II, gelezen in hun onderlinge samenhang en voor zover hier van belang, klaagt de minister dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat de door hem gehanteerde intrekkingsgrond niet ziet op ambtshalve verleende vergunningen doch alleen op vergunningen op aanvraag, heeft miskend dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking "verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling" alleen verleend kan worden na afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. 2.2. Ingevolge artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. 2.3. Het beleid inzake alleenstaande minderjarige asielzoekers is blijkens paragraaf C2/2.7.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) slechts van toepassing op minderjarige vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend. De beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor het ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd hangt derhalve onverbrekelijk samen met het indienen van een asielaanvraag. Redelijke wetstoepassing brengt met zich dat bij een intrekking als hier aan de orde de aan de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor het ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voorafgaande asielaanvraag wordt aangemerkt als de oorspronkelijke aanvraag als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, met dien verstande dat de door de vreemdeling verstrekte onjuiste gegevens dan wel achtergehouden gegevens zouden hebben geleid tot het niet ambtshalve verlenen van die verblijfsvergunning regulier. De minister is derhalve op grond van dat artikel, gelezen in samenhang met artikel 19 van die wet, bevoegd tot het intrekken van een ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder de beperking "verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling". De grieven I en II slagen. 2.4. In grief III klaagt de minister dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat de minister zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, heeft miskend dat de asielaanvraag van de vreemdeling mede is afgewezen wegens het ontbreken van bewijzen ten aanzien van zijn identiteit en nationaliteit, dat het relaas van de vreemdeling, inclusief zijn identiteit, voorwerp van gerede twijfel was en dat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken blijkt dat het op basis van de door de vreemdeling verstrekte gegevens niet mogelijk bleek zijn identiteit vast te stellen. Op basis van dit ambtsbericht heeft hij zich op het standpunt mogen stellen dat de vreemdeling in ieder geval over zijn identiteit onjuiste gegevens heeft verstrekt en daardoor de mogelijkheid om te onderzoeken of hij aan de voorwaarden van de aan hem verleende vergunning voldoet heeft gefrustreerd. Dat is voldoende om de vergunning in te trekken, aldus de minister. 2.5. Volgens paragraaf C2/7.4.1. van de Vc 2000, voor zover thans van belang, komen alleenstaande minderjarige vreemdelingen, die tijdens de procedure een mogelijk onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land frustreren, niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking "verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling". Volgens die paragraaf is sprake van frustreren van het onderzoek als de betrokkene – ook los van de context van het totale asielrelaas – ongeloofwaardige en tegenstrijdige verklaringen aflegt of indien hij vage, summiere verklaringen aflegt en zaken verzwijgt omtrent identiteit, nationaliteit of opvang. 2.6. Aan het besluit is ten grondslag gelegd dat de vreemdeling zijn identiteit niet heeft aangetoond, dat uit een onderzoek van de Minister van Buitenlandse Zaken, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een individueel ambtsbericht van 9 mei 2001, blijkt dat het door de vreemdeling opgegeven huisnummer niet is gevonden, de vader van de vreemdeling noch de vreemdeling zelf door buurtbewoners aan de hand van pasfoto's is herkend, een door de vreemdeling genoemd internaat niet is gevonden in de door hem opgegeven buurt en de naam van de vreemdeling niet is gevonden in de registers van het internaat waar hij zou hebben verbleven. Voorts is aan dat besluit ten grondslag gelegd dat de vreemdeling wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn verblijf bij zijn vader. 2.7. Gelet op het ter zake gevoerde beleid en hetgeen de minister aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit en dat de vreemdeling door het verstrekken van die gegevens een onderzoek naar adequate opvang in zijn land van herkomst heeft gefrustreerd. De voorzieningenrechter heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de minister zijn standpunt niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Grief III slaagt. 2.8. Nu grief III slaagt, behoeft grief IV geen bespreking. 2.9. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 2 januari 2006, gelet op het vorenoverwogene, alsnog ongegrond verklaren. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 29 mei 2006 in zaak no. AWB 06/2134; III. verklaart de door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink Voorzitter w.g. Vonk ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006 345 Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak