Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5580

Datum uitspraak2006-12-29
Datum gepubliceerd2007-01-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/810183-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de hennepkwekerij van een grote professionaliteit getuigde en van een uitzonderlijk grote omvang was. Het betrof immers een kwekerij met in totaal 24.960 planten.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1948, wonende te [woonplaats verdachte], thans gedetineerd in [plaats van detentie verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 15 december 2006. De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, en mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen. De officier van justitie mr. J. Hoekman acht hetgeen onder 1. en 2. is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaren. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat 1. hij in of omstreeks de periode 01 augustus 2005 tot en met 5 september 2006 te Erica, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en/of [naam medeverdachte] en/of [naam betrokkene] en/of [naam betrokkene] en/of [naam betrokkene] en/of [naam betrokkene] en/of [naam betrokkene] en/of een of meer anderen en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk - het op beroeps- en/of bedrijfsmatige wijze van telen en/of bereiden en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren van een grote hoeveelheid hennep, althans middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijsten I en/of II, - het voorhanden hebben van wapens en/of munitie als bedoeld in de in artikel 2 van de Wet wapens en munitie opgenomen categoriën II en/of III; 2. hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 01 augustus 2005 tot en met 5 september 2006 te Erica, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres pand]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal tenminste) ongeveer 27.360 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. BIJZONDERE BEWIJSOVERWEGINGEN De raadsman van verdachte heeft als zijn uitdrukkelijk standpunt aangevoerd dat de verklaringen die door [naam getuige] zijn afgelegd van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat [naam getuige], oud en ziek, en zonder behoorlijke vochtvoorziening en nadat hij bewusteloos was geraakt, door de politie nog in de namiddaguren van 18 september 2006 aan een indringend verhoor is onderworpen en, nadat hij de gehele nacht slaap had ontbeerd, zonder de bijstand van een arts, gedurende 19 september 2006 aan verdere verhoren is onderworpen. [naam getuige] heeft, aldus de raadsman, niet in alle vrijheid naar waarheid kunnen verklaren, hetgeen moge blijken uit het feit dat [naam getuige] op 21 november 2006 bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, zijn op 18 en 19 september 2006 tegenover de politie afgelegde verklaringen vrijwel geheel heeft herzien. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende: [naam getuige] heeft blijkens zijn op 19 september 2006 tegenover de politie afgelegde verklaring (dossierpagina 410 tot en met 412 van het proces-verbaal) verklaard dat hij zijn zegje heeft gezegd en naar eer en geweten heeft gehandeld. Voor wat betreft zijn behandeling op het politiebureau kan hij zeggen dat hij prima ontvangen en behandeld is. Hij heeft de verklaring doorgelezen, daarbij volhard en ten bewijze daarvan zijn verklaring ondertekend. Voorts blijkt uit een aanvullend op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van brigadier van politie Drenthe [naam verbalisant] van 11 december 2006 dat [naam getuige], die na zijn aanhouding op 18 september 2006 werd overgebracht naar het bureau van politie te Spijkenisse, omstreeks 10:30 uur klaagde over pijn op de borst. Door de dienstdoende arrestantenwacht werd een ambulance besteld die omstreeks 10:35 uur ter plaatse was. Na onderzoek door het ambulancepersoneel bleek dat [naam getuige] last had van een paniekaanval en dat transport naar Drenthe geen probleem was. Er werden geen medicijnen voorgeschreven. Tijdens en na de verhoren heeft het verhorende koppel hem, verbalisant, niet verteld dat [naam getuige] zich niet goed voelde. Ook in de verhoren is hier niet over gesproken, noch is dit door [naam getuige] naar voren gebracht. Op 18 september 2006 omstreeks 18:55 uur werd [naam getuige] onderzocht door de GGD arts dr. [naam arts] naar aanleiding van klachten van [naam getuige] bij de arrestantenwacht in het bureau van politie te Emmen. Dit onderzoek duurde tot omstreeks 19:15 uur. De arts schreef [naam getuige] onder meer een tablet Omeprazol voor. Omeprazol wordt onder andere gebruikt als angstonderdrukker. De verklaring van [naam getuige], afgelegd op 19 september 2006 tegenover de verhorende politiefunctionarissen en het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de brigadier [naam verbalisant] staan in schril contrast met hetgeen [naam getuige] omtrent zijn bejegening door de politie op 21 november 2006 tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard en waarbij de raadsman in zijn pleidooi aansluiting heeft gezocht. De rechtbank acht op grond van hetgeen [naam getuige] op 19 september 2006 (dossierpagina 411 van het proces-verbaal) heeft verklaard en op grond van het aanvullend proces-verbaal van de brigadier [naam verbalisant] niet aannemelijk geworden dat [naam getuige] is bejegend op de wijze die de raadsman van verdachte in zijn pleitnotities heeft geschetst. De rechtbank zal [naam getuige] daarom houden aan zijn ten overstaan van de verhorende politiefunctionarissen op 18 en 19 september 2006 afgelegde verklaringen. Overigens heeft [naam getuige] zijn afgelegde verklaringen met betrekking tot een zeer relevant punt niet herzien. Bij de rechter-commissaris wordt hij geconfronteerd met zijn verklaring zoals opgenomen op dossierpagina 407 en 408 van het proces-verbaal. Hij bevestigt, zoals hij tegenover de politie heeft verklaard, dat hij vlak voor de inval van de politie met [naam verdachte] heeft besproken dat hij voor zijn werkzaamheden geld zou krijgen. Het leek toen allemaal heel goed te gaan. Hij heeft met [naam verdachte] niet besproken hoeveel geld hij zou krijgen maar tegenover de politie schatte [naam getuige] dat bedrag op ongeveer 25000 euro. Het verweer met betrekking tot de rechtmatigheid van dit bewijsmiddel wordt gepasseerd. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van [naam andere getuige] eveneens van het bewijs dient te worden uitgesloten. De geestelijke gezondheidstoestand van [naam getuige] was, aldus de raadsman, ten tijde van de politieverhoren van 18 en 19 september 2006 zodanig, dat niet gesproken kan worden van het afleggen van waarheidsgetrouwe verklaringen. Daarenboven is het, aldus de raadsman, volstrekt duidelijk dat [naam getuige], geconfronteerd met de arrestatie van zijn zieke vader, bereid was om alles aan de politie te vertellen wat zij maar wilden horen. De rechtbank acht op grond van de ambtsedige processen-verbaal die naar aanleiding van de verhoren van [naam getuige] op 18 en 19 september 2006 zijn opgemaakt onvoldoende aannemelijk geworden dat zijn geestelijke gezondheidstoestand zodanig was dat niet gesproken kan worden van het afleggen van waarheidsgetrouwe verklaringen. De afgelegde verklaringen zijn duidelijk en consistent. En op 18 september 2006 verklaart hij aan het eind van het verhoor dat hij bang is voor wat er gaat gebeuren. Hij is blij dat hij dit allemaal heeft verklaard. Het is de waarheid. Ook dit verweer van de raadsman faalt derhalve. Overigens is ter terechtzitting van 15 december 2006 [naam getuige] op verzoek van de verdediging als getuige à décharge gehoord. Daarin verklaart [naam getuige] desgevraagd onder meer dat hij tijdens zijn detentie in september 2006 van de politie hoorde dat [naam verdachte] hem een vuile kankerjunk had genoemd en had gezegd dat hij wilde dat hij hem, [naam getuige], nooit had ontmoet. Hij heeft toen [naam verdachte] overal de schuld van gegeven. Dit is in strijd met hetgeen de raadsman in zijn pleidooi heeft aangevoerd, namelijk dat het volstrekt duidelijk is dat [naam getuige], geconfronteerd met de arrestatie van zijn vader, bereid was om alles aan de politie te vertellen wat zij maar wilden horen. Op vordering van de officier van justitie is naar aanleiding van de door [naam getuige] ter terechtzitting afgegeven verklaring een proces-verbaal van verdenking meineed opgemaakt. Ook hierom heeft de rechtbank deze verklaring bij haar beraadslaging omtrent de bewijsbaarheid van de aan verdachte tenlastegelegde feiten buiten beschouwing gelaten. Overigens geldt voor zowel de verklaringen van [naam getuige] als voor de verklaringen van [naam andere getuige], afgelegd op 18 en 19 september 2006, dat zij passen op het feitencomplex en, in onderling verband en samenhang beschouwd, aansluiten op en bij de verklaringen die door de overige gehoorde getuigen over de hennepkwekerij in Erica zijn afgelegd. Het bovenstaande heeft de rechtbank ertoe gebracht de verklaringen van vader en zoon [naam getuigen] voor het bewijs dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan als rechtmatig verkregen bewijsmiddelen te bezigen. De raadsman heeft voorts als zijn uitdrukkelijk standpunt aangevoerd dat op grond van het ontbreken van een representatieve bemonstering enerzijds en het ontbreken van een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) waaruit zou moeten blijken dat de op 5 september 2006 in Erica aangetroffen planten THC-houdend (als bedoeld in de Opiumwet) zijn geweest anderzijds, het tenlastegelegde onder zowel 1. als 2. niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht en vrijspraak dient te volgen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende: de raadsman heeft voor zijn stellingname steun gezocht in het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 april 2006 in de zaak [naam betrokkene]/O.M. (bijlage 7 bij de pleitnotities) in welke zaak partijen veronderstelde verdovende middelen na het ondergaan van de Narcotest nr. 8 en/of nr. 9 positief zijn bevonden op de aanwezigheid van een product in de zin van de Opiumwet. In dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat niet kon worden vastgesteld dat het hier om een verboden product ging omdat slechts negen van de genomen achttien monsters door het NFI zijn onderzocht en van een representatieve monstername geen sprake is geweest. De raadsman heeft echter verzuimd te vermelden dat het hier ging om stoffen die in een aantal tassen en dozen werden aangetroffen die na inbeslagneming zijn overgebracht naar het kantoor van de douane te Rotterdam waar alles is gewogen en bemonsterd. Er zijn achttien monsters genomen. Niet is vermeld of en zo ja welke nummers aan de monsters zijn toegekend. Door het NFI zijn vervolgens negen monsters onderzocht. Naar het oordeel van het Hof was niet duidelijk waar precies de dozen en tassen met de stoffen waren aangetroffen. Voorts was onduidelijk of de onderzochte monsters overeenkwamen met de op het kantoor van de douane genomen monsters nu de nummering van de monsters ontbrak en slechts negen van de achttien monsters werden onderzocht. Nu, aldus het Hof in zijn arrest, onduidelijk is wat er precies is aangetroffen en onderzocht kan het (...) tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen worden. In de onderhavige zaak was van een situatie als beschreven in voormeld arrest geen sprake. Op 5 september 2006 wordt, na een anonieme tip dat op 17 augustus 2006 een penetrante hennepgeur is waargenomen in de oude, bijna vervallen tuinbouwkassen om en nabij het pand [adres pand] te Erica, een onderzoek ingesteld. In een ruimte van 64 meter breed en 70 meter lang wordt een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Enkele hennepplanten worden voor bemonstering meegenomen en onderzocht door een rechercheur verdovende middelen. Uit een door [naam verbalisant], brigadier van politie Drenthe, opgemaakt ambtsedig proces-verbaal van 6 september 2006 (dossierpagina 533 en 534) blijkt dat deze aangetroffen hennepplanten gestekte vrouwelijke hennepplanten betreffen. Ze zijn voorzien van bloemtoppen die geheel volgroeid zijn. De bloemtoppen van de planten worden door de verbalisant bemonsterd en getest middels testbuisje 8 van de Narcotest. De vermenging van het plantmateriaal met de vloeistof in het testbuisje geeft een paars-blauwe verkleuring aan, hetgeen duidt op THC. Nog twee geselecteerde gestekte hennepplanten uit de kas worden bemonsterd en getest middels testbuisje 8 van de Narcotest. Ook dit betreffen vrouwelijke hennepplanten voorzien van bloemtoppen die geheel volgroeid zijn. De vermenging van het plantmateriaal met de vloeistof in het testbuisje geeft een paars-blauwe verkleuring aan, hetgeen duidt op THC. THC is de werkzame stof in marihuana en hash. Hennep is een verboden middel genoemd in lijst II van de Opiumwet. Er is dus geen enkele twijfel over de herkomst van de bemonsterde en geteste hennepplanten, noch over de plaats waar zij zijn aangetroffen. Het verweer faalt derhalve. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de betrouwbaarheid van de gebruikte Narcotest nr. 8 beslist onvoldoende is om als bewijs te dienen in een strafproces. De importeur van zowel de Narcotest nr. 8 als nr. 9, dr. [naam importeur] van het bedrijf BVDA International B.V., heeft op 28 november 2001 getuigenis afgelegd in de ontnemingszaak [naam verdachte] in eerste instantie (productie 8 bij de pleitnotities). Dr. [naam importeur] heeft ten aanzien van zowel de Narcotest nr. 8 als nr. 9 aangegeven dat de test redelijk betrouwbaar is maar slechts een aanwijzing geeft en geen identificatie. Ook dit verweer faalt. De rechtbank heeft immers het bewijs dat de in de kasruimte aangetroffen planten hennep bevatten, naast de Narcotest nr. 8 mede gebaseerd op andere - hierna te vermelden - bewijsmiddelen. Op 5 september 2006 wordt, na een anonieme tip dat op 17 augustus 2006 een penetrante hennepgeur is waargenomen in de oude, bijna vervallen tuinbouwkassen om en nabij het pand [adres pand] te Erica, een onderzoek ingesteld. In een ruimte van 64 meter breed en 70 meter lang treft de politie een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Op dossierpagina 519 wordt de zogenaamde "korte dagbehandeling" beschreven. Hennep is in principe een korte-dag-plant. Dat wil zeggen dat de plant in de natuur zal gaan bloeien als de dagen korter worden en de nachten langer, dus na de langste dag. Door de dagen door middel van de verlichting korter te maken (12 uur licht/12 uur duisternis) wordt de groei van de plant beïnvloed. Wanneer de verlichting bij een willekeurige hennepplant wordt teruggebracht tot 12 uur zal de plant op die bepaalde hoogte van groei tot bloei komen. Op dossierpagina 517 wordt, als eigen waarneming, wetenschap en bevinding van de verbalisante vermeld dat op de hoek van de Slingerweg met de Tuindershof een sterke hennepgeur wordt waargenomen. In de kassen wordt door middel van een tijdsysteem zwart plastic over de plantjes getrokken om te zorgen voor genoeg afwisseling tussen licht en duisternis. Voorts heeft de rechtbank grote waarde gehecht aan de diverse verklaringen van verdachten en getuigen. Zo verklaart [naam getuige] (dossierpagina 739 en volgende) dat zij stekjes in de grond moest zetten. Verderop zag in de kas zag zij een strook die was afgeschermd met zwart plastic. [naam betrokkene] was daar aan het werk. Zij liep naar hem toe. Ze heeft het zwarte plastic aan de kant geschoven en zag toen hennepplanten staan. Ze kon het ook duidelijk ruiken. Ze had toen door dat ze hennepplantjes aan het planten was. Ze vond het niks en heeft dat ook gezegd. Ze heeft toen 500 euro gekregen. Men zei dat zij haar mond moest houden. [naam medeverdachte] zei dit tegen haar en [naam betrokkene] beaamde dit. [naam medeverdachte] verklaart (dossierpagina 91 en volgende): er is vandaag een inval gedaan in Erica. Ik bewaakte daar de boel. Ik moest regelmatig aanwezig zijn bij een weedkwekerij. Ik had een vuurwapen bij me. Een soort machinepistool. Ik zou 20- tot 25duizend euro krijgen voor mijn werkzaamheden. Het lag er ook aan wat het op zou brengen. [naam verdachte] vertelde hem dat de opbrengst kon variëren van 5 tot 15 gram per plant. Op dossierpagina 110 en volgende verklaart hij: ik heb eens aan [naam verdachte] verteld dat ik altijd op een Harley heb gereden. [naam verdachte] heeft toen een motor voor mij geregeld. [naam verdachte] heeft deze toen op mijn naam gezet en ik zou hem krijgen als alles goed zou gaan met de kwekerij. De motor kostte 17000 euro of zoiets. Ik heb de motor betaald met geld van [naam verdachte]. De auto die jullie in beslag hebben genomen is ook van [naam verdachte]. De auto staat op mijn naam. [naam getuige] verklaart (dossierpagina 124 en volgende): [naam medeverdachte] heeft mij gevraagd of ik voor hem wilde komen werken. Ik kon geld verdienen als ik verder mijn mond kon houden. Op dossierpagina 135 en volgende verklaart hij: toen ik in Erica kwam zag ik dat het om een hennepkwekerij ging. Ik dacht mond houden en werken. [naam andere getuige] verklaart (dossierpagina 192 en volgende): via [naam verdachte] ben ik in Erica terecht gekomen. Toen ik daar voor het eerst kwam was [naam medeverdachte] er ook. [naam medeverdachte] kreeg de kwekerij op naam. [naam medeverdachte] zou alles op zich nemen als er iets mis ging en een paar maanden gaan zitten. Hij deed de bewaking. Acht weken geleden gingen de hennepplanten in de kas. Er zijn zeker 20.000 stekken geplant. De dochter van [naam verdachte] plantte hennepplantjes. [naam andere medeverdachte] verklaart (dossierpagina 456 en volgende): ik ben vorig jaar, halverwege 2005, door [naam getuige] gevraagd om wat klusjes te doen in Erica. Ik had toen direct door dat dit om een hennepplantage ging. Op grond van deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de in de kassen aan de [adres pand] te Erica aangetroffen planten hennepplanten waren. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode 01 augustus 2005 tot en met 5 september 2006 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en [naam medeverdachte] en [naam betrokkene] en [naam betrokkene] en [naam betrokkene] en [naam betrokkene] en [naam betrokkene] en anderen en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk - het op beroeps- en bedrijfsmatige wijze van telen en bereiden en verwerken en verkopen en afleveren van een grote hoeveelheid hennep, als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst II; - het voorhanden hebben van wapens en munitie als bedoeld in de in artikel 2 van de Wet wapens en munitie opgenomen categoriën II en III; 2. hij op tijdstippen in de periode 01 januari 2006 tot en met 5 september 2006 te Erica, gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met anderen in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, telkens opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt in een pand aan [adres pand] in totaal tenminste 27.360 hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De verdachte zal van het onder 1. en 2. meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIES Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op: onder 1: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht; onder 2: medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet, meermalen gepleegd. STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten; - de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman van de verdachte; - de oriëntatiepunten voor de straftoemeting (feit 2); - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 14 september 2006, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van deelneming aan een criminele organisatie tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld; De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de hennepkwekerij van een grote professionaliteit getuigde en van een uitzonderlijk grote omvang was. Het betrof immers een kwekerij met in totaal 24.960 planten. De rechtbank heeft de oriëntatiepunten voor de straftoemeting bij het min of meer bedrijfsmatig en met een zekere professionaliteit kweken van hennepplanten in ruimtes zoals een loods of andere soortgelijke ruimtes met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten in aanmerking genomen. Deze luiden bij een kwekerij van 500 tot 1000 planten alleen al twaalf weken gevangenisstraf. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er diverse oogsten zijn geweest en dat de winsten, gezien de hoeveelheid planten die werd geoogst, zeer lucratief zijn geweest. Ook heeft de rechtbank overwogen dat hennep een schadelijke stof is en dat door de activiteiten die verdachte en zijn mededaders hebben ontplooid de gezondheid van personen in gevaar kon worden gebracht. Tenslotte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die onder meer tot oogmerk had op bedrijfsmatige wijze grote hoeveelheden hennep te telen, te verwerken en te verkopen. De rol die verdachte binnen die organisatie vervulde was een belangrijke. Verdachte heeft het initiatief genomen tot het opstarten van de kwekerij, betaalde uit, controleerde en regelde het personeel. Kortom: hij was de baas. Het bovenstaande heeft de rechtbank gebracht tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna te melden duur. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1. en 2. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. en 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, en mr. J.M.M. van Woensel en mr. G. Kaaij, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 december 2006, zijnde mr. Kaaij buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.