
Jurisprudentie
AZ5705
Datum uitspraak2007-02-20
Datum gepubliceerd2007-02-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01109/06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-02-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01109/06
Statusgepubliceerd
Indicatie
HR verwerpt cassatieberoep onder verwijzing naar conclusie AG, o.m. inhoudend: De bewijsmiddelen houden in dat verdachte voor 4 maanden de rijbevoegdheid is ontzegd, hem op 15-8-00 een kennisgeving is uitgereikt over het ingaan van die rijontzegging en de ontzegging van kracht is geweest t/m 26-8-02. In het middel, dat klaagt over de bewijsmotivering, wordt over het hoofd gezien dat de duur van de rijontzegging ex art. 180.4 en 180.6 WVW 1994 van rechtswege wordt verlengd met de tijd dat het rijbewijs (nog) niet is ingeleverd, ondanks de verplichting het rijbewijs uiterlijk op de dag waarop de rijontzegging ingaat in te leveren. Van zo'n verlenging was hier sprake. Tot het bewijs bezigde het hof de verklaring van verdachte ter terechtzitting in appel: “Ik heb mijn rijbewijs de gehele tijd gewoon onder mij gehouden”.
Conclusie anoniem
Nr. 01109/06
Mr. Machielse
Zitting: 2 januari 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is op 6 juni 2005 door het Gerechtshof te 's-Gravenhage vrijgesproken van het hem onder 5. primair tenlastegelegde en wegens 2. overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 3., 7. en 9. overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd, 4. primair overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, 5. subsidiair overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en 6., 8. en 10. overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd, veroordeeld tot 16 weken gevangenisstraf. Verder is de verdachte voor de feiten 2., 3., 5. subsidiair, 7. en 9. telkens afzonderlijk een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 12 maanden. Ten slotte heeft het Hof twee auto's verbeurdverklaard en de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Namens de verdachte heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam een schriftuur houdende één middel van cassatie ingediend.
3. Het middel klaagt dat de bewijsmotivering van het onder 4. primair bewezenverklaarde onbegrijpelijk is.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 29 mei 2002 te 's-Gravenhage terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, het Rijswijkseplein, een motorrijtuig, (auto), heeft bestuurd".
5. Het middel heeft betrekking op de tot het bewijs gebezigde schriftelijke bescheiden:
"2. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1514/2002/29874-12 (gevoegd bij het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1514/2002/29874-16), d.d. 4 juni 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], agent van politie, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Controle rijbewijzenregister RdW
Bij controle van de gegevens van de verdachte [verdachte] in het rijbewijzenregister van het RdW, bleek ons dat:
Er tegen de verdachte [verdachte] een strafmaatregel loopt ten aanzien van een volledige ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, met als ingaande datum 18 augustus 2000 en eindigende op 26 augustus 2002.
3. Een geschrift, zijnde een extract vonnis van de enkelvoudige strafkamer te 's-Gravenhage, uitspraakdatum 22 februari 2000, parketnummer 09/152448-97, waarbij de verdachte onder meer de bevoegdheid is ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de tijd van vier maanden.
4. Een geschrift, ten name van verdachte, zijnde een afschrift van de kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid d.d. 23 juni 2000, met betrekking tot het vonnis van de enkelvoudige strafkamer te 's-Gravenhage, uitspraakdatum 22 februari 2000, parketnummer 09/152448-97
5. Een geschrift, zijnde een afschrift van de betekening van de onder 4 vermelde kennisgeving ontzegging rijbevoegdheid, waaruit valt af te leiden dat de kennisgeving op 15 augustus 2000 aan de verdachte in persoon is uitgereikt.
6. Een geschrift, zijnde een uitdraai uit het Centraal Register Rijbewijzen inzake ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig betreffende de verdachte [verdachte], waaruit valt af te leiden dat de ontzegging gold van 18 augustus 2000 tot 26 augustus 2002."
4. Deze bewijsmiddelen houden in dat de verdachte voor vier maanden de rijbevoegdheid is ontzegd, hem op 15 augustus 2000 een kennisgeving is uitgereikt over het ingaan van die rijontzegging(1) en de ontzegging (toch) ruim twee jaar van kracht is geweest tot en met 26 augustus 2002. Die gegevens zijn niet met elkaar te rijmen, betoogt de steller van het middel. Hij ziet echter over het hoofd dat het opleggen van een rijontzegging van vier maanden best kan meebrengen dat iemand ruim twee jaar onbevoegd wordt een motorrijtuig te besturen. Art. 180 WVW 1994 houdt onder meer in:
"4. De houder van een rijbewijs is, tenzij het is ingevorderd en niet is teruggegeven, verplicht dat rijbewijs in te leveren op het parket van het openbaar ministerie vanwaar hij het schrijven, bedoeld in het derde lid, heeft ontvangen, uiterlijk op het tijdstip van ingang van de ontzegging."
en
"6. De termijn van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt van rechtswege verlengd met het aantal dagen dat is verstreken tussen het tijdstip waarop het rijbewijs ingevolge het vierde lid had moeten worden ingeleverd en het tijdstip waarop nadien die inlevering heeft plaatsgevonden."
De duur van de rijontzegging wordt dus van rechtswege verlengd met de tijd dat het rijbewijs (nog) niet is ingeleverd, ondanks de verplichting het rijbewijs uiterlijk op de dag waarop de rijontzegging ingaat in te leveren. Van zo'n verlenging was hier sprake. Immers, de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard: "Ik heb mijn rijbewijs de gehele tijd gewoon onder mij gehouden." Die verklaring is door het hof tot het bewijs gebezigd. Kennelijk heeft de steller van het middel het belang van die verklaring voor de bewezenverklaring niet onderkend. Ik leid dat af uit de omstandigheid dat alle bewijsmiddelen vanaf nummer 2. in de toelichting op het middel worden aangehaald en dus geen acht wordt geslagen op de verklaringen van de verdachte genummerd 1. Wat daarvan ook zij, de bewijsvoering is vanwege de zoëven geciteerde verklaring tegen de achtergrond van art. 180 lid 4 WVW 1994 geenszins onbegrijpelijk.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 De steller van het middel veronderstelt met recht - ik wijs op art. 180 lid 3 WVW 1994 - dat de tenuitvoerlegging van de rijontzegging na de uitreiking in persoon van de kennisgeving ingaat op een in dat schrijven vermeld tijdstip. Doorgaans wordt vermeld dat de rijontzegging een bepaald aantal dagen na de uitreiking zal ingaan.
Uitspraak
20 februari 2007
Strafkamer
nr. 01109/06
SG/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 juni 2005, nummer 22/001084-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 25 februari 2004 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 5 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder A van de Wegenverkeerswet 1994", 3., 7. en 9. "overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd", 4 primair "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994", 5 subsidiair "overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994" en 6., 8. en 10. "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd" veroordeeld tot 16 weken gevangenisstraf met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven en ten aanzien van 2, 3, 5 subsidiair, 7 en 9 telkens tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat de bewijsmotivering van het onder 4 primair bewezenverklaarde onbegrijpelijk is.
3.2. Het middel faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 februari 2007.

