Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5710

Datum uitspraak2007-02-20
Datum gepubliceerd2007-02-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01213/06 J
Statusgepubliceerd


Indicatie

Jeugdzaak. Opgelegde straf hoger dan wettelijk maximum. Verdachte was t.t.v. het begaan van de bewezenverklaarde misdrijven nog geen 16 jaar. Door hem 18 maanden jeugddetentie waarvan 5 maanden voorwaardelijk op te leggen, heeft het hof art. 77i.1.a Sr geschonden.


Conclusie anoniem

Nr. 01213/06 J Mr Machielse Zitting 2 januari 2007 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft verdachte op 18 mei 2005 voor 1. subsidiair "Met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" en 6. "Medeplegen van met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" veroordeeld tot achttien maanden jeugddetentie, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van vorderingen van benadeelde partijen en heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld. 2. Mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld en schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie. 3.1. Het eerste middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase omdat tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van de stukken ter administratie van de Hoge Raad meer dan acht maanden zijn verstreken. 3.2. Het cassatieberoep is ingesteld op 26 mei 2005. De stukken zijn bij de Hoge Raad ontvangen op 28 april 2006. Aldus is de door de Hoge Raad gestelde inzendtermijn van acht maanden met ruim drie maanden overschreden. Dit dient te leiden tot strafvermindering. Het middel slaagt. 4.1. Het tweede middel klaagt erover dat aan de verdachte een hogere straf is opgelegd dan wettelijk mogelijk is. 4.2. Art. 77i, eerste lid, aanhef en onder a, Sr geeft aan dat als een verdachte ten tijde van het plegen van het delict nog niet de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt de jeugddetentie ten hoogste twaalf maanden kan bedragen. De verdachte was ten tijde van het plegen van de delicten in februari 2004, vijftien jaar en vier maanden. De maximumduur is absoluut in die zin dat bij samenloop van diverse strafbare feiten ingevolge art. 77gg, tweede lid, Sr geen verhoging boven het maximum is toegestaan, terwijl art. 77a Sr de werking van art. 57 Sr voor jeugdigen uitsluit.(1) Ook dit middel slaagt. 5. Beide middelen slagen. De vraag is welk gevolg hieraan gegeven dient te worden. De verdachte heeft het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf reeds in voorarrest uitgezeten. Het hof had aan het voorwaardelijk deel van de opgelegde straf echter een bijzondere voorwaarde van behoorlijk kaliber verbonden: "dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van de Bureau Jeugdzorg te Hengelo en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte, ook indien en voor zover Bureau Jeugdzorg gedurende de proeftijd een ambulante behandeling van verdachte of een opname in een behandelinstelling voor de duur van maximaal één jaar nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling om verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen." Klaarblijkelijk meende het hof dat niet kon worden volstaan met een 'kale' vrijheidsbeneming maar dat, gelet op de over verdachte opgemaakte rapportage, een intensief toezicht met mogelijk zelfs een behandeling nodig was. Als de gegrondverklaring van het tweede middel in cassatie slechts tot gevolg zou hebben dat de Hoge Raad eigenhandig de straf verlaagt en de bijzondere voorwaarde schrapt zou dit toezicht niet meer mogelijk zijn. Het komt mij voor dat de feitenrechter het best in staat is af te wegen of niet alsnog enigerlei toezicht of behandeling van verdachte noodzakelijk is gelet op hetgeen over hem inmiddels bekend is, en, indien de feitenrechter tot de slotsom komt dat die noodzaak bestaat, daaraan in concreto gestalte te geven, waarbij de feitenrechter de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in aanmerking zal dienen te nemen. 6. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen voor zover het betreft de strafoplegging en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde opnieuw over de straftoemeting te beslissen. Ambtshalve heb ik geen andere gronden voor vernietiging aangetroffen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 Zie J.A.C. Bartels, Jeugdstrafrecht, het nieuwe jeugdstrafrecht, Studiepocket strafrecht, 2e, p. 57.


Uitspraak

20 februari 2007 Strafkamer nr. 01213/06 J KM/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 18 mei 2005, nummer 21/000396-05, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 18 januari 2005, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 en 5 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 subsidiair "met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" en 6. "medeplegen van met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" veroordeeld tot achttien maanden jeugddetentie, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van vorderingen van benadeelde partijen en heeft het Hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen voor zover het betreft de strafoplegging en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde opnieuw over de straftoemeting te beslissen. 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel behelst de klacht dat aan de verdachte een hogere straf is opgelegd dan wettelijk is toegestaan. 3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "1. subsidiair hij in de maand februari 2004 in de gemeente Hengelo, met [slachtoffer 1] (geboren 1990), van wie hij, verdachte wist dat die [slachtoffer 1] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handeling(en) heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn penis en vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht; 6. hij op 22 februari 2004 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in verenging met anderen, met [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, en/of zijn mededaders wisten dat die [slachtoffer 2] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handeling(en) heeft gepleegd, die mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 2] gebracht." 3.3. Art. 77i, eerste lid, Sr, luidt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - als volgt: "De duur van de jeugddetentie is: a. voor degene die ten tijde van het begaan van het misdrijf de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt: ten minste een dag en ten hoogste twaalf maanden (...)." 3.4. Uit de door het Hof in de bestreden uitspraak genoemde geboortedatum van de verdachte, [geboortedatum] 1988, volgt dat de verdachte ten tijde van het begaan van de door het Hof bewezenverklaarde misdrijven de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. 3.5. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof aan de verdachte de straf heeft opgelegd als hiervoor onder 1 is vermeld, heeft het Hof art. 77i, eerste lid en onder a, Sr geschonden. 3.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld. 4. Beoordeling van het eerste middel 4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden. 4.2. De verdachte, op wie het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, heeft op 26 mei 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 28 april 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het beroep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken. 5. Slotsom Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 6. Beslissing De Hoge Raad: Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging; Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; Verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 20 februari 2007.