Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ5728

Datum uitspraak2006-12-27
Datum gepubliceerd2007-01-08
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers57425 / HA ZA 04-2875
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanrijding tussen trein en (semi) dieplader, waarvan de achterzijde was vastgelopen op de vloer van een spoorwegovergang. Levert een glooiend wegverloop over de spoorwegovergang een gebrek aan de weg op? Is voldoende gewaarschuwd voor risico van vastlopen op de spoorwegovergang?


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 57425 / HA ZA 04-2875 Vonnis van 27 december 2006 in de zaak van 1. de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V. (in de dagvaarding per abuis aangeduid als "Allianz Schadeverzekeringen N.V."), gevestigd te Rotterdam, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RIWAL LOGISTIEK B.V., gevestigd te Dordrecht, eiseressen, procureur mr. J.H. Silfhout, advocaat mr. J.R. Meelker te Amersfoort, tegen 1. de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE MEERSSEN, zetelend te Meerssen, 2. de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Apeldoorn, gedaagden, procureur mr. J.A. Visser, advocaat mr. W. Heemskerk te Den Haag. Partijen zullen hierna enerzijds Riwal en Allianz en anderzijds de Gemeente en Centraal Beheer genoemd worden. 1. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - het vonnis van deze rechtbank van 6 april 2005, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken; - de conclusie van antwoord, met producties; - de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis en houdende een verzoek als bedoeld in artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met producties; - de conclusie van dupliek, met producties; - de mededeling ter rolle van Riwal en Allianz dat zij geen gebruik maken van de geboden gelegenheid zich bij akte uit te laten over de producties bij de conclusie van dupliek. In deze zaak is het vonnis nader bepaald op heden. 2. De feiten De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. 2.1. Op 3 juli 2001 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een trein en een trekker met het kenteken BL-BT-17, met daaraan gekoppeld de oplegger met het kenteken OF-38-LT (hierna aan te duiden als: de trekker met oplegger) op de spoorwegovergang in de Roggeveldstraat/ Kloosterberg in de gemeente Meerssen. 2.2. Ongeveer 35 meter vóór die spoorwegovergang staat rechts naast de Roggeveldstraat een verkeersbord dat waarschuwt voor een slecht wegdek (bord J-1 in Bijlage 1 bij het RVV 1994.) Op het daarbij geplaatste onderbord is een trekker met dieplader afgebeeld die op een oneffenheid in de weg blijft steken. 2.3. Eind juni, begin juli 2001 vond een reconstructie van deze spoorwegovergang plaats, waarbij de overwegbevloering een vlakker verloop kreeg en waarbij de hellingshoek tussen overwegbevloering en de aansluitende bestrating werd verkleind. Ten tijde van de aanrijding bevond zich op gedeelten in het wegdek tijdelijke klinkerbestrating. 2.4. De toedracht van het ongeval was als volgt. [chauffeur Riwal] (hierna: [chauffeur]), chauffeur in dienst van Riwal, de eigenaresse van de trekker en de oplegger, is met de trekker met oplegger vanaf de Spoorstraat de Roggeveldstraat opgereden en hij is vervolgens doorgereden in de richting van de Kloosterberg over de spoorwegovergang. Het wegdek van de Roggeveldstraat tot de spoorwegovergang loopt op, waarna het wegdek over de overweg in een helling naar beneden ligt, waarna de weg bij het begin van de Kloosterberg weer omhoog loopt. Bij het oversteken van de spoorwegovergang is de rechter achterstempel van de oplegger blijven steken op de ondergrond, met als gevolg dat de trekker met oplegger niet verder kon doorrijden. Toen vanaf de rechterzijde, bezien vanuit de rijrichting van de trekker met oplegger, een trein naderde en de AHOB en de waarschuwingsbellen in werking traden, heeft [chauffeur] zichzelf in veiligheid gebracht. Daarop is de trein in aanrijding gekomen met het zich nog op de overweg bevindende achterste deel van de oplegger. 2.5. Bij deze aanrijding zijn de trekker en oplegger verloren gegaan en is schade ontstaan aan de railinfrastructuur. 2.6. Naar de toedracht van de aanrijding en de oorzaak daarvan is onderzoek gedaan door het Korps Landelijke Politiediensten, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een procesverbaal met bijlagen van 15 december 2001. Voorts is in opdracht van de rechtsbijstandverzekeraar van de moedervennootschap van Riwal daarnaar onderzoek gedaan door CED Forensic B.V. waarvan de resultaten onder meer zijn neergelegd in een vervolgrapport met bijlagen van 23 april 2003. Tenslotte is onderzoek gedaan door Railned Spoorveiligheid, dat is uitgemond in een rapport van 31 maart 2003. 2.7. Ter gelegenheid van het onderzoek door CED Forensic B.V. heeft [chauffeur] onder meer verklaard dat hij voor het oversteken van de spoorwegovergang geen borden heeft waargenomen, dat hij gezien heeft dat het wegdek onder constructie was en enigszins hobbelig, en dat de weg aan de andere zijde van spoorbaan omhoogliep, maar niet zodanig dat te verwachten viel dat dit te steil zou zijn voor de combinatie. 2.8. Bijlage 2 bij het rapport van CED Forensic houdt onder meer het volgende in: "(...) Betreffende de toedracht vernamen wij (...) dat (H)et ongeval zou zijn veroorzaakt doordat de oplegger met de rechter uitzetter, welke aan de achterzijde is gemonteerd, achter een treinrail op een spoorwegovergang was blijven haken. (...) De uitzetters van de beschadigde oplegger hebben, voorzover van de foto's is te herleiden, enkele centimeters onder het achterkalf uitgestoken in de transportstand. (...) Gezien deze (...) constructie was het mogelijk dat de voetplaat van de uitzetter achter een obstakel in het wegdek bleef haken onder bepaalde omstandigheden. Op de ons aangeleverde foto's was zichtbaar dat het wegdek over de overweg omhoog liep. Hierdoor is de voorzijde van de oplegger destijds ook omhoog bewogen tijdens het rijden, met als gevolg het dalen van het achterkalf. Op een foto zijn forse krassen in het wegdek zichtbaar, welke leiden naar de plaats waar de uitzetter achter de rail bleef haken.". 2.9. Het rapport van Railned vermeldt onder meer de volgende conclusies: "1. De huidige plaats van het diepladerbord aan de westzijde van overweg "Roggeveldstraat" is de meest geschikte. Het is echter geen optimale situatie. Een betere oplossing zou zijn om ten behoeve van het verkeer dat de overweg nadert vanuit de Spoorstraat vóór de kruising met de Roggeveldstraat een tweede bord te plaatsen. 2. (...) 3. De meetmethodiek en het rekenprogramma, ten behoeve van het vaststellen van de minimaal vereiste bodemvrijheid voor diepladers, houden geen rekening met een oversteek achter de laatste as van een dieplader. Ook wordt er in het document (te weten Diepladers 2001, naar de inhoud waarvan de aanduiding 'OVERWEG 1174' verwijst) niet gewaarschuwd voor het mogelijk vastlopen van diepladers met een oversteek. 4. De eisen voor de minimaal vereiste geboden vrijheid van diepladers bij de betreffende overweg zijn als gevolg van de werkzaamheden restrictiever geworden. Het bij het voorval betrokken dieplader voldeed echter ook aan deze strengere eisen. 5. De bestuurder van de dieplader heeft zich er onvoldoende van overtuigd of het mogelijk was de overweg "Roggeveldstraat" veilig te passeren. (...)", en als beschrijving van hetgeen op de daarin opgenomen foto 4 is waar te nemen: "Op de bevloering van de overweg is aan de rechterzijde (...) een beschadiging in de vorm van een langwerpige streep zichtbaar (...). Deze streek loopt dwars over de gehele betonnen vloerplaat waarin het eerste door het wegverkeer te passeren spoor (...) opgesloten ligt. De trein reed over het tweede door het wegverkeer te passeren spoor (...). Deze beschadiging toont aan dat de dieplader bij het passeren van de overweg in eerste instantie met de stempel aan de rechterachterzijde tegen de betonnen vloerplaat van het eerste te passeren spoor is vastgelopen. In zijn pogingen de dieplader alsnog verder te verplaatsen heeft de bestuurder de wagen met de stempel over de vloerplaat weten te trekken. Daar is de stempel echter definitief vastgelopen op de iets hoger gelegen bestrating tussen de vloerplaat een van de beide sporen in. ". 2.10. Allianz was de verzekeraar bij wie aansprakelijkheid van de houder van het kenteken van de trekker op de voet van de WAM verzekerd was, en van de trekker was zij tevens de cascoverzekeraar. Daarnaast is Allianz een van de verzekeraars die in co-assurantie het risico van schade aan de oplegger had verzekerd. 2.11. Allianz heeft ter zake van de schade die aan de trekker is ontstaan uitkeringen gedaan. Allianz is voorts door de verzekeraars van de oplegger gemachtigd om namens hen het ter zake van de schade aan de oplegger uitgekeerde bedrag te incasseren. Riwal heeft als gevolg van de aanrijding schade geleden onder meer in de vorm van ingehouden eigen risico en van enkele posten die niet door enige verzekering zijn gedekt. 3. De vordering Allianz en Riwal hebben, na wijziging van eis, verkort weergegeven en naar de rechtbank begrijpt, gevorderd dat de Gemeente en Centraal Beheer, naast de hoofdelijk aansprakelijk gehouden partij Pro Rail, hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, zullen worden veroordeeld: - tot vergoeding aan Allianz van de bedragen die zij als cascoverzekeraar van de trekker en oplegger heeft uitgekeerd, vermeerderd kosten en wettelijke rente, met hoofdelijke veroordeling van de Gemeente en Centraal Beheer in de kosten van het geding; - tot vergoeding aan Riwal van de schade die zij heeft geleden in de vorm van eigen risico onder de cascoverzekeringen, de haar in rekening gebrachte kosten en de waarde van enkele zaken die bij het ongeval verloren zijn gegaan, vermeerderd met de wettelijke rente. Allianz en Riwal hebben aan de vordering voormelde vaststaande feiten ten grondslag gelegd alsmede, voor zover thans van belang, de volgende stellingen. 3.1 De spoorwegovergang waarop het ongeval plaatsvond, voldeed niet aan de - gelet op de ernst van de mogelijke gevolgen: strenge - eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs gesteld mogen worden, met als gevolg dat de oplegger daarop is vastgeraakt. Van deze overweg mocht verwacht worden dat deze een vlak wegdek zou hebben en dat deze ongehinderd zou kunnen worden gepasseerd. Het vastlopen van de oplegger is toe te schrijven aan het onregelmatige verloop van het wegdek op de spoorwegovergang, al of niet in combinatie met de omstandigheid dat in verband met de reconstructie van de overweg noodbestrating in de vorm van klinkers was aanbracht. 3.2 In ieder geval wettigt de omstandigheid dat de oplegger, in weerwil van de voldoende grote bodemvrijheid daarvan, met een in de hoogste stand vergrendelde stempelpoot op het wegdek van de spoorwegovergang is vastgelopen, het vermoeden dat er zich in dat wegdek oneffenheden bevonden waarachter die poot kon, en ook daadwerkelijk is blijven haken. 3.3 Er bevonden zich ter plaatse geen afdoende en duidelijke waarschuwingen voor weggebruikers bijvoorbeeld in de vorm van bebording, hetgeen temeer klemt nu de Gemeente op de hoogte was van het zogenoemde 'kuileffect' op de overweg, met het oog waarop de overweg nu juist onder reconstructie was. 3.4 De Gemeente is als eigenaar en beheerder van het weggedeelte dat naar en vanaf de spoorwegovergang loopt, naast ProRail als eigenaar en beheerder van de spoorweg-overgang, mede verantwoordelijk voor de veiligheid op de overweg en uit dien hoofde hoofdelijk aansprakelijk voor de geleden schade. Voor de aansprakelijkheid van ProRail/Railinfrabeheer verwijzen Allianz en Riwal naar de procedure onder rolnummer 50001/HA ZA 03-2474 bij deze rechtbank. Omdat de spoorwegovergang deel uitmaakt van de openbare weg, berust de verantwoordelijkheid daarvoor op de voet van artikel 6:174 lid 2 BW bij de Gemeente. 3.5 Op grond van het bepaalde in artikel 6:174 lid 1 jo. (thans) lid 6 BW, rust op de Gemeente jegens Riwal een risico-aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het ongeval. 3.6 Allianz heeft in het verlengde daarvan op dezelfde gronden aanspraak op schadevergoeding jegens de Gemeente op de voet van artikel 6:162 BW. 3.7 De reflexwerking van artikel 6:174 BW brengt met zich dat de Gemeente dient te bewijzen dat de overweg wel voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandig-heden redelijkerwijze gesteld mogen worden. 3.8 Centraal Beheer is als aansprakelijkheidsverzekeraar en wettelijk vertegenwoordiger van de Gemeente hoofdelijk aansprakelijk voor betaling van de door Allianz en Riwal gevorderde schadevergoeding. Voorts is Centraal Beheer tot die betaling gehouden omdat zij jegens Allianz en Riwal is opgetreden als vertegenwoordiger van de Gemeente en aldus het vertrouwen heeft gewekt tot rechtstreekse betaling te zullen overgaan, indien blijkt dat zij aanspraak op schadevergoeding hebben. 4. Het verweer De Gemeente en Centraal Beheer hebben verweer gevoerd en geconcludeerd Allianz en Riwal in hun vordering jegens Centraal Beheer niet-ontvankelijk te verklaren, en de vordering jegens de Gemeente af te wijzen, zulks met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van Allianz en Riwal in de kosten van het geding. Op het verweer van de Gemeente en Centraal Beheer wordt, waar nodig, bij de beoordeling nader ingegaan. 5. De beoordeling Verwante procedure 5.1 Ter zake van het ongeval dat aanleiding vormt voor de thans aan de orde zijnde zaak, is voor deze rechtbank onder rolnummer 50001 / HA ZA 03-2474 een geding gevoerd tussen Railinfrabeheer (thans: ProRail) als eiseres in conventie en verweerster in reconventie enerzijds, en Schalekamp Beheer B.V. (de moedervennootschap van Riwal), Riwal en Allianz anderzijds als gedaagden en eiseressen in reconventie. Bij conclusie van dupliek hebben de Gemeente en Centraal Beheer de vonnissen die in die zaak zijn gewezen overgelegd. Riwal en Allianz hebben de hen geboden gelegenheid zich daaromtrent bij akte uit te laten niet benut. 5.2 In die zaak heeft Railinfrabeheer vergoeding gevorderd van de schade die bij het ongeval is ontstaan aan de railinfrastructuur. In reconventie hebben Riwal en Allianz kort weergegeven vergoeding gevorderd van de schade die bij het ongeval aan trekker en oplegger is ontstaan. 5.3 Bij eindvonnis van 22 februari 2006 zijn Schalekamp, Riwal en Allianz in conventie veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan ProRail en zijn in reconventie de vorderingen van Allianz en Riwal afgewezen. De Gemeente heeft onweersproken gesteld dat deze vonnissen inmiddels onherroepelijk zijn geworden en aan de veroordeling in conventie is inmiddels uitvoering is gegeven. 5.4 Gelet op een en ander is van een hoofdelijk medeaansprakelijke partij ProRail, zoals besloten ligt in het petitum van de dagvaarding in de nu aan de orde zijnde zaak, geen sprake. Verzochte overlegging van stukken 5.5 Voor een bevel aan de Gemeente op de voet van het bepaalde in artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals door Allianz en Riwal verzocht, de door haar bij conclusie van antwoord genoemde tekeningen van de oplegger over te leggen is geen grond, omdat het daarbij onmiskenbaar gaat om tekeningen die CED Forensic B.V. blijkens het door haar uitgebrachte rapport zelf heeft opgevraagd bij die constructeur, en er geen aanwijzing is dat ook de Gemeente over die tekeningen beschikt. Wijziging van eis 5.6 De Gemeente en Centraal Beheer hebben zich niet verzet tegen de wijziging van eis en er zijn geen gronden om de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten. Er zal daarom op de gewijzigde eis worden beslist. Gebreken aan de weg? 5.7 De dragende stelling die Allianz en Riwal aan hun vorderingen ten grondslag leggen is dat de overweg ten tijde van de aanrijding niet van een zodanige constructie was, dat deze voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Immers, de overweg leverde een gevaar op door het hellingverloop en de daarin aanwezige 'knikken', de tijdelijk oneffen bestrating, en de afwezigheid van duidelijke bebording waardoor niet is gewezen op het risico van vastlopen van dit specifieke voertuig op de overweg. 5.8 In dit geding kan op grond van de overgelegde onderzoeksrapporten en de daarin opgenomen foto's van de situatie ter plaatse met een voldoende mate van zekerheid het volgende worden vastgesteld. Het vastlopen van de achterzijde van de oplegger is toe te schrijven aan een combinatie van het verloop van het wegdek in het horizontale vlak, de lengte van de oversteek van de oplegger achter de laatste achteras, en de positie op het wegdek van de wielen aan die achteras. Die wielen bevonden zich, op het moment dat de oplegger de overweg vrijwel volledig was overgestoken, op een lager punt dan het deel van het wegdek dat zich op dat moment nog onder de achterzijde van de oversteek van de oplegger bevond. Daar komt bij dat de voorzijde van de combinatie zich op dat moment reeds op het oplopende deel van de Kloosterberg begaf, waarbij de oplegger om de lengte van die achteras scharnierde met als gevolg dat de achterzijde van de oplegger naar beneden bewoog, waarop een van de daar gemonteerde uitzetters in aanraking kwam met een betonnen vloerplaat. Dat was de vloerplaat waarin het eerste door de combinatie gepasseerde spoor lag opgesloten. 5.9 Het enkele feit dat het traject over de overweg in de gegeven rijrichting gekenmerkt wordt door een zekere mate van stijging, een daling en vervolgens weer een stijging die elkaar op betrekkelijke korte afstand opvolgen, brengt nog niet met zich dat reeds daardoor de weg ter plaatse zonder meer als gebrekkig moet worden aangemerkt, ook niet als het verkeer ter plaatse van een en ander hinder ondervindt. Onmiskenbaar bergt dit wegverloop voor langere voertuigen wel het risico van vastlopen in zich. Echter, voor dat risico is afdoende gewaarschuwd met het bord 'slecht wegdek' met het onderbord dat een vastlopende dieplader toont. Aldus is genoegzaam gewaarschuwd voor het specifieke risico dat ook een motorvoertuig als de onderhavige trekker met een lage en lange oplegger als deze op deze spoorwegovergang kan vastraken. Daarom kan niet worden geoordeeld dat in dat opzicht de weg niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. 5.10 Ook indien de noodbestrating op de overweg niet volledig effen en vlak heeft gelegen, is daarmee nog niet gegeven dat aan de overweg een gebrek kleefde. Dat veronderstelt immers, zonder goede grond, dat aan deze noodbestrating de eis gesteld zou mogen worden dat deze zó vlak is, dat een eenmaal over de betonnen vloerplaat slepende en daarop reeds min of meer vastgelopen uitzetter zonder risico van (verder) vastlopen over die noodbestrating voortgesleept zou moeten kunnen worden. 5.11 Allianz en Riwal worden evenmin gevolgd in hun stelling dat de plaatsing van het eerder besproken waarschuwingsbord zodanig is, dat daaruit een gebrek aan de weg, waaronder immers mede de weguitrusting is te begrijpen, kan worden afgeleid. Op grond van de bij dagvaarding overlegde foto's van de situatie ter plaatse en het rapport van Railned moet worden geconcludeerd dat de bestaande plaats van het waarschuwingsbord het meest geschikt was en dus voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld mogen worden. Uitgaande van de bevindingen van Railned dat de situatie mogelijk verbeterd zou kunnen worden door bijplaatsing van een extra bord op de Spoorstraat voor de kruising met de Roggeveldstraat, wettigt niet de slotsom dat de spoorwegovergang en/of de daar naartoe leidende wegen als gebrekkig moeten worden aangemerkt. 5.12 Met hetgeen hiervoor is overwogen is de dragende stelling aan de vordering van Allianz en Riwal ontvallen, zodat hetgeen overigens over en weer is aangevoerd geen verdere bespreking behoeft. 5.13 De vordering van Allianz en Riwal zal worden afgewezen en zij zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding, waaronder begrepen die van het verwijzingsincident en het vrijwaringsincident. De Gemeente en Centraal Beheer dienen als de daarin in het ongelijk gestelde partij de kosten van het incident tot niet-ontvankelijk verklaring te dragen. Beslissing De rechtbank: In de hoofdzaak: 1. wijst de vordering af 1. veroordeelt Allianz en Riwal in de kosten van de procedure tot hiertoe aan de zijde van de Gemeente en Centraal Beheer vastgesteld op € 2.690,-- aan verschotten en € 3.400,-- als het aan de procureur toekomende salaris; 3. verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft, uitvoerbaar bij voorraad; in het verwijzingsincident: 4. veroordeelt Allianz en Riwal in de kosten van de procedure tot hiertoe aan de zijde van de Gemeente en Centraal Beheer vastgesteld op € 1.700,-- als het aan de procureur toekomende salaris; in het ontvankelijkheidsincident: 5. veroordeelt de Gemeente en Centraal Beheer in de kosten van de procedure tot hiertoe aan de zijde van de Gemeente en Centraal Beheer vastgesteld op € 1.700,--als het aan de procureur toekomende salaris; in het vrijwaringsincident 6. veroordeelt Allianz en Riwal in de kosten van de procedure tot hiertoe aan de zijde van de Gemeente en Centraal Beheer vastgesteld op € 1.700,-- als het aan de procureur toekomende salaris. Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 december 2006.